Op het breukvlak van een verzuiling en ontzuiling.
In deze laatste dagen van het jaar, waarin we de overledenen herdenken, laat ik mijn licht schijnen over Jan Blokker, die van groot belang is geweest voor de moderne culturele ontwikkeling in - en misschien wel ván - Nederland.
Blokker was een begrip. ‘Dat stukje van Blokker vandaag was weer raak.’ ‘Blokker wist het aardig te beschrijven.’ Met woorden van deze of gelijke strekking hoor ik mijn vader nog tegen kennissen praten. Ik bladerde als kind zelf ook al in de Volkskrant, vooral de ingezonden brieven hadden mijn belangstelling. Blokker was in mijn lagere schooltijd nog niet begonnen als columnist in de Volkskrant en in latere jaren kon ik zijn visie, denk ik achteraf, niet helemaal doorgronden. Hij deelde af en toe een sneer uit, zo meen ik me te herinneren, naar lieden als Bas de Gaay Fortman die zich had afgekeerd van de KVP en een eigen partij begonnen was, de PPR, de politieke partij radicalen, een klank die me nu als heel oud voorkomt.
Ook hoorde ik Blokkers naam noemen op de Vpro, maar de precieze betekenis ontging me. Daarom keek ik laatst naar de documentaire Het Holland van Jan Blokker op Holland Doc, waarin de hoofdpersoon spreekt over zijn activiteiten en de Nederlandse cultuur van de laatste zestig jaar, waarbij de ontzuiling centraal staat.
Jan Blokker oogt in de documentaire bijna als Tony Judt, worstelend met de zuurstofslang, die hij door zijn vrouw Anneke krijgt aangereikt. Een andere keer zegt zij hem dat hij eindelijk moet gaan plassen en zucht dan vertwijfeld als de telefoon overgaat en Jan daar naar toe loopt. Ik zag die vrouw denken. Achter haar zucht ging een hele huwelijksleven schuil waarin ze, als ik het goed zag, haar man zo goed mogelijk bijstond. In de film komt nog zo’n mooie scène voor van vroeger toen Jan in de avonduren thuis op de typemachine een stukje tikte, wellicht een filmrecensie en zij een kopje koffie voor hem neerzette.
Hij was in ieder geval mobieler dan Judt in diens rolstoel en hoefde niet steeds aan de beademing. Anneke zei dat hij zich voor de zuurstofslang niet hoefde te schamen en dat ze het er wel uit zouden knippen, maar Jan antwoordde gevat: ‘Dat denk je maar, je weet hoe ze zijn bij de televisie.’
In de opnamen die, afgewisseld met oude filmbeelden, op verschillende keren in zijn volle werkkamer waren gemaakt, vertelde Blokker om te beginnen dat hij nog steeds zijn stukjes schreef en dat hem dat genoegen deed. Mooi in dat verband was zijn uitspraak, dat het hem gelukkig maakte dat de ene zin op een goede manier op de andere volgde.
Blokker groeide op in Amsterdam in een vrijzinnig liberaal gezin en studeerde taal- en letterkunde maar voltooide geen van beide studies. Hij vertelt dat zijn vader na het bericht op de radio over de capitulatie gewoon met de tram naar kantoor ging. Ook gingen zij wekelijks samen naar het Polygoon-journaal in Cineac.
In 1950 debuteerde Blokker met de novelle Séjour waarvoor hij de Reina Prinsen Geerligsprijs ontving en daarna volgden nog twee romans: Bij dag en ontij (1952), en Parijs, dode stad (1954), maar hij gaf er uiteindelijk toch de voorkeur aan om stukjes te schrijven voor de krant. In 1952 werd Blokker leerling-verslaggever bij Het Parool, een progressieve krant die niet onder de last van de verzuiling leed. Simon Carmiggelt vroeg hem om filmrecensies te schrijven. Zoals gezegd was het een mooi beeld van de vijftiger jaren waarin hij dat in de avonduren thuis aan tafel doet terwijl zijn vrouw koffie neerzet en hij de kinderen, die graag zijn aandacht willen en misschien voor het slapen gaan nog iets willen zeggen, van zich afhoudt. Papa druk.
In 1954 werd hij filmredacteur bij het Algemeen Handelsblad. Op de kunstredactie van die krant maakte hij kennis met Henk Hofland en Harry Mulisch, met wie hij ooit een manuscript, waarvan ik de naam vergeten ben, inleverde tijdens een zwaar onweer op de gracht. Ze leefden in een egalitaire samenleving. Iedereen was arm. Hij werkte mee aan het satirische VARA televisieprogramma Zo is het toevallig ook nog eens een keer (1963-1964) en schreef scenario’s voor onder andere Fanfare.
Als eindredacteur bij de VPRO televisie - volgens Blokker de eerste omroep die zich ontzuilde - had hij een belangrijk aandeel in de nieuwe koers met vrijzinnige en spraakmakende programma’s. Zelf deed hij daaraan ook mee als spreker van zijn eigen commentaarteksten en als initiator van het programma Diogenes dat op een subjectieve manier de toestand in de wereld wilde belichten.
Tegelijk was hij in die periode columnist bij De Volkskrant, misschien wel zijn belangrijkste levenswerk. Het mannetje van de krant noemde Frits Abrahams hem in zijn necrologie. In zijn satirische stukjes keerde hij zich tegen de linkse mode zoals door Nieuw Links uitgedragen en het geitenwollensokken-jargon van de sociale academie. Hij zei daar zelf over dat de Volkskrant die zich eerst verbonden had geweten met de katholieke vakbond, het NKV, daarna in een gat viel en, net als de Universiteit van Nijmegen, aansluiting zocht bij het socialisme, om niet te zeggen het marxisme. Zijn kritiek mocht niet verhinderen dat hij later adjunct-hoofdredacteur bij dezelfde krant werd.
Blokker vond dat het gebrek aan identiteit de kranten op dit moment opbreekt en dat ze vluchten in opinie pagina’s, waarin ieder zijn mening kan ventileren.
Hij noemt zichzelf een sociaal liberaal. Tijdens een eredoctoraat in Groningen brak hij een lans voor een onafhankelijke journalistiek. Hij vond niet dat zijn vak iets teweeg kon brengen maar alleen de maatschappelijke ontwikkelingen volgen. Toen Den Uyl erop stond om aangesproken te worden met Joop, wilde Blokker daarvan niet weten. Voor hem was de minister-president een excellentie. Hij zelf van de oude stempel.
In 2006 verliet hij de Volkskrant en stapte hij over naar NRC next. Hij zag rechts uit het moeras omhoog komen, net als de milieu-sceptici. Men doet aan links-bashing en verlangt terug naar de oude politiek. Wilders pakt het volgens hem beter aan dan Fortuyn. Ook in het omroepbestel dringt men binnen in de vorm van Geenstijl en Pownet. Door een slecht politiek beleid worden de slechte actualiteitenprogramma’s nóg slechter. Blokker zou willen weten hoe rechts zich precies macht verschaft. VVD-ers als Boekestijn, Aproot en Spruyt zouden volgens hem het liefst het programma van Wilders uitvoeren. Hij spreekt zich net als Maxima uit tegen het idee van een nationale identiteit, want volgens hem ligt die niet vast.
Op het eind van zijn leven schreef hij samen met zijn zoons populaire werken over vaderlandse en bijbelse geschiedenis. Hij overleed op 6 juli van dit bijna afgelopen jaar op 83-jarige leeftijd. Een coryfee werd ten grave gedragen. Dat hij moge rusten in vrede.
Welcome, reader! According to Antony Hegarty in this second decade of the new century our future is determined. What will it be? Stays all the same and do we sink away in the mud or is something new coming up? In this blog I try to follow new cultural developments.
Welkom, lezer! Volgens Antony Hegarty leven we in bijzondere tijden. In dit tweede decennium van de eenentwintigste eeuw worden de lijnen uitgezet naar de toekomst. Wat wordt het? Blijft alles zoals het is en zakken we langzaam weg in het moeras van zelfgenoegzaamheid of gloort er ergens iets nieuws aan de horizon? In dit blog volg ik de ontwikkelingen op de voet. Als u op de hoogte wilt blijven, kunt u zich ook aanmelden als volger. Schrijven is een avontuur en bloggen is dat zeker. Met vriendelijke groet, Rein Swart.
Laat ik zeggen dat literaire kritiek voor mij geen kritiek is, zolang zij geen kritiek is op het leven zelf. Rudy Cornets de Groot.
Do not go gentle into that good night, Old age should burn and rage at close of day; Rage, rage against the dying of the light. Dylan Thomas.
Het is juist de roman die laat zien dat het leven geen roman is. Bas Heijne.
In het begin was het Woord, het Woord was bij God en het Woord was God. Johannes.
Welkom, lezer! Volgens Antony Hegarty leven we in bijzondere tijden. In dit tweede decennium van de eenentwintigste eeuw worden de lijnen uitgezet naar de toekomst. Wat wordt het? Blijft alles zoals het is en zakken we langzaam weg in het moeras van zelfgenoegzaamheid of gloort er ergens iets nieuws aan de horizon? In dit blog volg ik de ontwikkelingen op de voet. Als u op de hoogte wilt blijven, kunt u zich ook aanmelden als volger. Schrijven is een avontuur en bloggen is dat zeker. Met vriendelijke groet, Rein Swart.
Laat ik zeggen dat literaire kritiek voor mij geen kritiek is, zolang zij geen kritiek is op het leven zelf. Rudy Cornets de Groot.
Do not go gentle into that good night, Old age should burn and rage at close of day; Rage, rage against the dying of the light. Dylan Thomas.
Het is juist de roman die laat zien dat het leven geen roman is. Bas Heijne.
In het begin was het Woord, het Woord was bij God en het Woord was God. Johannes.
donderdag 30 december 2010
dinsdag 28 december 2010
Recensie: Leer ons stil te zitten, Tim Parks
Je zou zeggen dat een schrijver iemand is die stil kan zitten, maar Tim Parks zegt van zichzelf dat hij voortdurend beweegt, ook vroeger op school. Hij kreeg door de leraar wel eens een krijtje naar zijn hoofd geslingerd. Misschien heeft zijn zittende beroep de problemen veroorzaakt waarover dit boek, dat verluchtigd is met boeiende en verklarende foto’s, handelt. Het kan niet goed zijn om enkel aandacht te hebben voor de geest en hetlichaam te verwaarlozen. Ik vermoed dat het lichamelijke bij Engelsen meer dan bij andere Europeanen een taboe is, wellicht ook door de Victoriaanse tijd, waarin ze gevangen zaten.
Bij Tim Parks klinkt de reserve voor het eigen lichaam door in zijn angst om de eigen polsslag op te meten in verband met een lichamelijke test. Zoals hij in het voorwoord zegt, diende men in het leven carrière te maken en te sparen voor de dag dat het vleselijke vat versleten zal zijn en begint te lekken. Bij Parks gebeurt dat ook nog voortijdig, in het begin van zijn vijftiger jaren. Door prostatitis moet hij zo vaak uit bed dat hij zichzelf op een nachtdier vond gaan lijken. Zijn verslechterde gezondheidstoestand beïnvloedt zijn schrijven. Over Cleaver, de hoofdpersoon in Buitenbereik en Albert James uit Dromen over zeeën en rivieren zegt hij: ‘De personages in mijn romans werden ook steeds manischer en in zichzelf gekeerd.’
De toenemende pijn in zijn onderlichaam noodzaakt hem om op zoek te gaan naar een dokter, maar tenslotte kwam hij terecht in een gebied waar hij zelf in het geding is. Aldus leren wij de domineeszoon, die met een Italiaanse getrouwd is, in Verona woont, hardloopt en kayakt kennen op een manier die niet in zijn romans of andere nonfictie-werk te benaderen is. Parks durft het taboe op lichamelijkheid aan de orde stellen in een waargebeurd verhaal, zoals hij de categorie proza noemt waaronder dit boek valt. Hij is daarbij in het geheel niet zwaar op de hand, maar openhartig en hilarisch. Dat laatste al tijdens onderzoeken waarbij hij moet plassen en dat niet kan en zelfs niet weet of hij plassen moet.
Langzaamaan begrijpt hij dat zijn klachten psychosomatisch van aard zijn. Tijdens een werkbezoek aan India wendt hij zich tot de ayurvedische geneeskunst. Die staat ver van hem af, maar brengt wel een schokeffect teweeg.
Zoals een literator past, wendt hij zich tot de literatuur om ook de ziektebeelden van anderen te begrijpen. ‘Kan een pijnlijke blaas een manier zijn om trouw te blijven? vraagt hij zich af naar aanleiding van uitspraken van Thomas Hardy, die jonge vrouwelijke bewonderaars op afstand hield. Later trekt hij over zichzelf en over Coleridge dezelfde conclusie, namelijk dat het niet werkt om de ene vorm van spanning te verjagen met de andere, met kayakken in zijn geval.
Een ontspanningsboek uit Amerika, getiteld A Headach in the Pelvis zet hem aan een taak die niets met het aaneenrijgen van woorden te maken heeft, maar alles met het waarnemen van zijn lichamelijke zelf. Door daarnaar te luisteren merkt hij dat hij een en al spanning is en ontdekt hij twee ikken in zichzelf: de literator en de lijder. Als er iets om hem heen gebeurt, dreunt de eerste meteen een recensie op. Van het een komt het ander: shiatsu behandelingen worden gevolgd door een tiendaagse Vipassana-meditatie, omdat hij rechtop wil lopen en eind wil maken aan zijn geestelijke strijd.
De nobele stilte die hij leert kennen, doet hem denken aan wat Samuel Beckett over taal gezegd heeft, namelijk dat die onwerkelijk is en dat nadenken schade toebrengt aan de geest.
Het is hilarisch hoe Parks goeroe Coleman beschrijft die de meditatie leidt, een onooglijk dikke man, maar het veel compassie. Parks vraagt zich af wat hij tijdens een persoonlijk onderhoud tegen de man moet zeggen. Hij weegt het effect van zijn woorden op Coleman en denkt daarbij aan zijn denkbeeldige dankwoord na het winnen van de Bookerprijs, dat hij niet hoefde uit te spreken omdat de prijs aan een ander werd toegekend. Het is niet in de haak dat een schrijver erkenning zoekt, zoals ook schrijver Robert Walser tijdens een lichamelijke verkramping ondervond.
‘Ik bleef aan Walser denken door deze raadselachtige kwestie van jezelf presenteren, van de aandacht op jezelf willen vestigen en tegelijkertijd de aandacht niet op jezelf willen vestigen, maar bovenal dat je niet wilt dat anderen zien dat je de aandacht op jezelf wilt vestigen.’
Parks concludeert dat elke uiting een vorm van welbehagen is, maar in tegenstelling tot de pessimistische Beckett vindt hij het leven mooi en zegt dat ook tegen Coleman. Hij is aanvankelijk teleurgesteld over het gesprek en ook over het feit dat Coleman op de laatste dag de christelijke barmhartigheid benadrukt, omdat Parks hierin een geliefde preek van zijn vader over Paulus hoort. Uiteindelijk is hij blij dat hij de meditatie heeft volbracht. Hij heeft het genot gekend van een ruimte die niet met betekenis is doordrenkt.
Omdat Parks in dit fascinerende boek aandacht schenkt aan
bekkenbodemoefeningen, laat ik hieronder een recensie over De kracht van het bekken volgen die ik eerder elders publiceerde.
Recensie: De kracht van het bekken, Eric Franklin
De ondertitel lichaamsoefeningen voor meer kracht en stabiliteit van de bekkenbodem verraadt dat De kracht van het bekken (2009) een doe-boek is. Dat is inderdaad zo, maar behalve veel interessante oefeningen voor het bekken krijgen we tussendoor ook veel informatie.
Op een rustige en duidelijke manier ontsluit Eric Franklin dit nog goeddeels onbetreden terrein: de botten, de gewrichten, de spieren en de organen in het bekkengebied komen op systematische manier aan de orde. Hij maakt duidelijk dat er samenhang is tussen de bovenste ribben, middenrif en bekkenbodem, maar ook tussen bekkenbodem en mond en tussen bekkenbodem en het lichaam als geheel: rug-, knie- en voetproblemen kunnen door bekkenbodemoefeningen voorkomen worden, incontinentie kan worden tegengegaan, de seksuele energie verhoogd.
Dat is heel wat anders dan het verhaal in de volksmond dat alleen vrouwen na zwangerschap hun bekkenbodemspieren dienen te trainen. Ook voor mannen zijn de oefeningen zinvol, al gaat het bij hen minder om kracht, maar eerder om flexibiliteit en beweeglijkheid.
‘Krachttraining is niet de enige manier om een goed spierstelsel op te bouwen. Voor een goede beweging is het noodzakelijk dat het systeem van spieren, botten en weefsel op een gecoördineerde wijze samenwerkt. Het samenspel van alle delen van de structuur is cruciaal voor het ontwikkelen van effectieve kracht; de geïsoleerde training van een paar spieren is niet genoeg.’ Coördinatie is dus heel belangrijk; die zorgt op zichzelf al voor meer kracht.
Om in contact te komen met die schijnbaar onbeweeglijke omgekeerde pyramide, waarop de romp met alle organen rust, heeft Franklin een variatie aan slimme oefeningen uitgeschreven. Hij acht verbetering van de waarneming en kennis essentieel voor een effectieve training. Zijn aandacht voor bewustwording doet denken aan de Feldenkrais-methode, maar hij heeft ook aandacht voor qi, de levensenergie die door de oefeningen beter gaat stromen. Franklin heeft zelf een bewegingsinstituut in Zwitserland en is op te vinden op
www.franklin-methode.ch
De Nederlandse vormgeving kent een rustige bladspiegel en een chique uitvoering; Alleen had de relatie tussen oefeningen en tekst soms duidelijker gekund, maar misschien komt dat nog eens in een herdruk.
zondag 26 december 2010
Recensie: Dromen over zeeën en rivieren, Tim Parks
Voordat ik inga op het non-fictieve Leer ons stil te zitten wil ik eerst nog aandacht vragen voor het vorige fictieboek van Tim Parks, dat over een antropoloog handelt, die veel lijkt op George Bateson. Parks zegt aan het begin van het boek dat hij elementen uit diens levensloop en geschriften gebruikte bij het creëren van het personage Albert James. Hun levens stemmen echter slechts op enkele punten overeen.
Het verhaal begint met John, de 24-jarige zoon van de antropoloog Albert James. John doet in Londen als student onderzoek in een laboratorium en heeft een leuke vriendin, Elaine, die actrice is, maar moet naar Delhi in India omdat zijn vader plotseling overleden is. Hij wil graag nog een laatste blik op Albert werpen, maar zijn moeder Helen, een ziekenhuisarts, weigert de kist te openen. Na de crematieplechtigheid keert John alweer gauw terug naar Londen, omdat hij met zijn moeder weinig contact heeft.
Hij krijgt in Londen een brief bezorgd, waarin zijn vader zich cryptisch uitdrukt, onder andere over dromen die hij heeft over zeeën en rivieren. John is platzak en leent geld van zijn grootmoeder, de moeder van Helen, die het ermee oneens is dat haar dochter zo ver weg zit. Ook in de familie van zijn vader is niet alles koek en ei. De broer van Albert heeft zelfmoord gepleegd omdat hij tegen de zin van zijn vader toneelschrijver wilde worden. Als John ziet dat zijn vriendin Elaine een verhouding heeft met de toneelregisseur en voelt dat ze de seks speelt, theatraal klaarkomt, keert hij terug naar Delhi om de dood van zijn vader nader te onderzoeken.
Inmiddels is daar ook de biograaf Paul uit Boston gearriveerd. De corpulente man heeft een biografie over Ghandi op zijn naam staan en twee echtscheidingen achter de rug. Hij wil graag een biografie over de vermaarde antropoloog Albert schrijven. Helen geeft daarvoor echter geen toestemming. De verhouding tussen hen is zodanig dat de lezer aanvoelt dat ze iets met elkaar krijgen, ook al vindt Helen Paul net zo’n lapzwans als haar broer.
De uit vijf delen bestaande roman zit vol verhaallijnen, personen en verwikkelingen, waarbij alternerend tussen zoon John en biograaf Paul geschakeld wordt. Ik kon hen soms moeilijk uit elkaar kon houden, omdat ze beiden op zoek zijn naar de doodsoorzaak van Albert, die aan prostaatkanker leed maar toch wel erg snel het loodje legde. Soms kijken we ook binnen in het huwelijk van Albert en Helen vanuit het perspectief van de laatste.
Dromen van zeeën en rivieren vond ik conventioneler en minder geraffineerd dan Buitenbereik of Europa. Terwijl in de laatste twee boeken de verhalen op ingenieuze wijze doorspekt zijn met innerlijke monologen, ogen die in dit boek minder soepel. Ik vroeg me af of ik te maken had met ouder werk dat Tim Parks nog op de plank had liggen.
vrijdag 24 december 2010
Nieuwe Teisterbant Filmfestival 2010 (deel 2)
De derde avond begint met de boeiende film Rumah Tua van Lizette Mataheru over haar 84-jarige oma die op het punt van vertrekken staat naar de Molukken om daar nog eens te kijken wat er van het oude dorp is overgebleven. ‘Klaar is Kees,’ zegt oma tenslotte als ze de koffer heeft gesloten met daarin, bovenop haar kleren, twee pakken Honig-soep en een grote zak kruidnoten. Na de tweede wereldoorlog werden de Molukkers gerepatrieerd naar Nederland. Ze kwamen eerst in kampen terecht en daarna werden ze gedwongen in een nieuwbouwwijk te gaan wonen. Voor oma en opa werd dat Foxhol in Groningen. Oma heeft zich daar nooit thuis gevoeld. Ze heeft weinig op met de Nederlanders. In het kamp verloor de zwangere oma een kind, omdat ze uitgleed over een plank. Het is vooral mooi om de rustige contact van Lizette met haar oma te zien, vooral over dat verloren kind, die stilte daaromtrent, die het verdriet voelbaar maakt. Helaas was de maakster door griep geveld en kon ze niet aanwezig zijn om vragen te beantwoorden.
Hetzelfde gold voor de regisseur van de tweede film, Thijs Schreuder, die in Ierland zat. Zijn film De schaduw van Bonifatius, met een hoofdrol die Jan Decleir op het lijf geschreven was, werd nabesproken met Stef en Joery die beide samengewerken aan de speciale visual effects die volop in de film aanwezig zijn. Ze benadrukten daarbij dat ze de effecten ondergeschikt wilden houden aan het verhaal, dat vertelt over de nogal wrede kerstening van een groep Friezen in een woud en de tweespalt die optreedt tussen Bonifatius en zijn leerling Gregorius. Het deed mij heel erg denken aan een zwaar aangeklede passage uit Kruistocht in spijkerbroek. Vooral de computer gemaakte insecten die in het bos zoemden maakten het sfeer wat kitscherig.
De laatste avond begon met de ingetogen film Met de dag over dochter Meike die belast is met de zorg voor haar dementerende vader. De film werd heel naturel gespeeld. Het is prachtig hoe Meikes wanhoop over het gedrag van haar vader zich ontlaat tijdens een vrijscène met een nieuw vriendje. De hoofdrolspelers Hans Hoen en Ilse Ott speelden de sterren van de hemel. Ongetwijfeld gaat Ilse een grote toekomst als filmster tegemoet. Helaas was ook bij deze nabespreking regisseur Ben Brand afwezig, maar een tweekoppige crew wist samen met Ilse afdoende antwoorden te geven. De film werd lovend beoordeeld. Iemand vond de film van bijna on-Nederlandse kwaliteit, omdat er zo weinig in wordt uitgelegd. Ook de muziek van Christiaan Verbeek was prachtig. Deze musicus, die het conservatorium heeft gedaan en ook de muziek voor Mo maakte, zei dat hij ook de stilte wilde benadrukken. Men is in overleg met de Alzheimerstichting om de film als inleiding voor een discussie aan mantelzorgers te vertonen.
De laatste film Devotie werd gebracht als een experimentele documentaire. Het begint heel geheimzinnig met uitspraken van vier verschillende mensen over iets waar de kijker naar mag raden wat dat is. Vervolgens zien we de vier personen bezig met datgene wat hen begeesterd: een engelachtige jonge vrouw met gitaar die helemaal opgaat in een sekte-achtige godsdienst, een jongen die zwaar zwetend Bikram yoga doet, een jonge vrouw die de tango beoefent en een sinterklaasachtige heer die voetbal supporter is. Tenslotte keren we weer terug naar de personen. De documentaire is mooi gemonteerd. In de nabespreking vroeg regisseur Johannes Hogebrink waar wij dachten dat de film over ging. Zelf vond hij overgave de beste term. De verschillende figuren geven zich over aan iets hogers. Ikzelf vond de vergelijking tussen de verschillende passies, om die zo maar te noemen, wat mank gaan. Johannes kwam tot dit onderwerp naar aanleiding van een eerdere film over een man die denkt dat de wereld in 2012 vergaat.
Ziggy Klazes bedankte tot slot de mensen van de Vishal voor het beschikbaar stellen van de ruimte en stelde met algemene instemming voor om ieder jaar zo’n festival te organiseren. Een opdracht dus aan de komende eindexamenkandidaten van de Film- en televisieacademie Amsterdam om weer met zulk fantastisch materiaal naar Haarlem te komen!
woensdag 22 december 2010
Recensie: Twee meisjes en ik, A.H. Nijhoff
Het zijn de oude boeken die het doen. Dat geldt zeker voor dit debuut dat in 1931 is geschreven door de vrouw van de bekende dichter. De moraal en de weg die het leven gaat gaan vaak niet gelijk op. Toen niet en nu niet. Dat maakt A. H. Nijhoff in een aangrijpend verhaal over een driehoeksverhouding duidelijk.
Het relaas begint met een achtentwintig jarige huisarts die ons in dagboekfragmenten inlicht over de breuk met zijn verloofde, zangeres Emily, en zijn vertrek naar Engeland om daar los te komen van haar. Hij neemt zijn intrek in een hotelletje in Cornwall en ontmoet daar het ziekelijke dertienjarige meisje Juan die daar met haar Engelse nurse is. De twee gaan net als hij vaak naar het strand, waar Juan tekent. De dokter legt contact met de nurse om haar goed te stemmen en dichter bij Juan te komen, die ook Nederlands spreekt. Inmiddels is er een ook een een Hollandse kolonel gearriveerd in gezelschap van zijn dochters Francis en Rosy, die 17 en 18 jaar oud zijn en op een Engelse kostschool zitten en de jongere zus Ann. De moeder van hen, een zenuwpatiënte, is thuisgebleven. De dokter sluit vriendschap met Ann die hem Bill noemt. Hij meent dat het de introverte Juan goed zal doen om met de onbesuisde Ann om te gaan en geniet zelf heel erg van hen. ‘Er is in kinderen een perfectie, die de mens verloren heeft, maar dit besef vervult mij met een heimwee, dat op zichzelf weer geluk is.’
Tenslotte draaft Cyril op, de moeilijke, driftige zoon van de landlady, die pianist is, zich drogeert en onderhouden wordt door zijn oudere Franse vriend Jerome. Deze mecenas meent dat de moderne kunst een nieuw soort mens zal voortbrengen maar zijn jonge vriend is daar niet bevattelijk voor. Cyril begint zelfs een verhouding met Francis.
In de eenentwintig hoofdstukken van het tweede deel lezen we, vanuit het perspectief van de inmiddels twintig jaar oudere dokter die een praktijk begonnen is in Mook, hoe het verder gaat met de verhouding tussen hem en de twee meisjes. De laatsten zijn nauw bevriend met elkaar en zitten beiden op een gymnasium in Den Haag. De dokter gaat wel daar wel eens naar toe omdat zijn vader daar woont, die wil dat hij bemiddelt in het huwelijk van zijn broer Eduard met een volkse meid. De dokter gaat dan meteen langs bij de kolonel en zijn drie dochters die bij hun opa wonen.
De praktijk in Mook ligt in de buurt van het landhuis waar de ziekelijke Juan af en toe verblijft, al ze tenminste niet in het buitenland is.
Ann krijgt een verhouding met Cyril en huwt zelfs met hem. Het paar gaat in Parijs wonen en krijgt daar ook een kindje. De dokter zoekt haar op en voelt veel voor haar maar het komt net niet tot een lichamelijke vereniging. De dokter voelt zich wel gekwetst door Cyril en de passie van Ann voor haar man is met haat vermengd.
Tenslotte komt Ann overstuur terug naar Holland. Ze is zwanger van een tweede en laat de dokter een abortus uitvoeren. Juan, wier moeder overleden is en die zelf ook ziek is, nodigt Ann uit in haar landhuis te komen wonen. De aan lager wal geraakte Cyril blijft als een horzel om Ann heen draaien.
De roman begint rustig met de vakantie die de dokter in Cornwall geniet, maar de richting waarin het verhaal gaat is lang onduidelijk. De sfeer is speels, de lucht fris, de zon straalt helder en warm. De natuurlijke elementen worden met veel zintuiglijke indrukken verbeeld.
Pas in het tweede deel neemt de broeierig heid toe. Soms lijkt het erop of het gaat over een oude bok die wel een jong blaadje lust, maar dat is te kort door de bocht. In bredere zin staan moraal en zinnelijkheid tegenover elkaar. De moraal moet noodzakelijkerwijs achterblijven bij de schoonheid (van de jeugd). Leren we ooit ons eigen hart kennen? vraagt de dokter zich letterlijk af.
Ik dacht in het eerste deel te maken te hebben met een vrouw, want de dokter bezit veel vrouwelijke eigenschappen zoals bevalligheid en fijnzinnigheid. Tegen Emily heeft hij vijf jaar lang de leegte in zijn hart verzwegen, vertelt hij aan de lezer. Zoiets verwacht je niet van een man.
Ook verbaasde het me dat de oudere zusjes van Ann steeds aangeduid werden met haar. Je zou verwachten dat de feministische uitgeverij Vita dat voornaamwoord wel zou hebben aangepast in de door mij gelezen uitgave van 1994.
Psychologisch is het verhaal onderhoudend, de ingewikkelde gevoelens tussen de drie hoofdrolspelers worden in een weloverwogen taal en vaak in bedekte termen verwoord. Wat de thematiek betreft moest ik af en toe denken aan Anna Blaman.
De innerlijke noodzaak spat van de pagina’s af, al zijn die tachtig jaar geleden door mevrouw Nijhoff geschreven.
Al mijn zonen van Arthur Miller, door Toneelgroep Amsterdam
All along the watchtower
Deze voorstelling van Toneelgroep Amsterdam eindigt met een toepasselijk nummer dat meteen deed denken aan De tragiek van Freek de Jonge. Die sloot namelijk zijn one-man show ook met dat nummer af en maakte daarop in zijn show nog een eigen tekst, waarvan ik hier de eerste drie strofen na de oorspronkelijke van Bob Dylan laat volgen:
There must be some way out of here
said the joker to the thief
there’s too much confusion
I can’t get no relief
Businessman, they drink my wine
plowmen dig my earth
none of them along the line
know what any of it is worth
No reason to get excited
the thief, he kindly spoke
there are many here among us
who feel that life is but a joke
"Waarom moet er een uitweg zijn"
Zei de clown tegen de bard
"De tijden mogen anders zijn
Ze blijven flink verward
Zakenlui drinken wijn
Boeren ploegen voort
En jij, die God verloochent hebt
Rammelt aan de hemelpoort"
"Geen reden om je op te winden"
Sprak de bard op kalme toon
"Het leven is geen lolletje
Dat zie je aan Gods zoon.
Arthur Miller is bekend om zijn fel realistische toneelstukken, waaronder het bekende Van de brug af gezien, dat onlangs nog door toneelgroep Oostpool op de planken gebracht werd. Al mijn zonen is nog bijtender, nog uitzichtlozer. Hartverscheurend staat op de site van Toneelgroep Amsterdam waaruit ik de inhoud citeer:
De inhoud van de site. Joe Keller is een succesvol ondernemer, rijk geworden met de levering van vliegtuigonderdelen voor de oorlogsindustrie. Nadat zijn oudste zoon Larry vermist raakte tijdens de oorlog, heeft hij alle hoop gevestigd op zijn jongste zoon Chris. Chris vertelt hem over zijn plannen om Ann ten huwelijk te vragen, het meisje waarmee Larry ooit verloofd was. Vader en zoon beseffen dat de huwelijksaankondiging door moeder Kate zal worden gezien als het definitief opgeven van alle hoop op Larry’s terugkeer.
Wanneer de broer van Ann aankondigt te zullen langskomen na het bezoek aan zijn vader in de gevangenis loopt de spanning verder op. Hun vader was de zakenpartner van Joe maar werd veroordeeld voor het leveren van beschadigde vliegtuigonderdelen tijdens de laatste maanden van de oorlog. De Kellers vrezen dat de rechtszaak zal worden heropend en de schuldvraag opnieuw zal worden gesteld. Naarmate de uren verstrijken, worden de leugens uit het verleden één voor één ontmaskerd en worden de Kellers gedwongen de waarheid onder ogen te zien van de dood van hun zoon en de talloze anonieme oorlogsslachtoffers.
Iedereen in dit stuk heeft zijn eigen versie van de waarheid en schermt zijn of haar eigen belangen af: vader Joe wil zijn zaak niet in gevaar brengen, moeder Kate wil de gedachtenis aan zoon Larry in ere houden, zoon Chris is verliefd op Ann en wil met haar trouwen, Anns broer George wil zich wreken op Joe, die zijn vader een loer heeft gedraaid. Iedereen draait twee uur lang in een verrassend decor om elkaar heen en de waarheid is onvindbaar. Vandaar ook de terechte keuze van regisseur Thibaud Delpeut om af te sluiten met All along the watchtower.
zondag 19 december 2010
Verslag Bilderdijklezing 2010
Het wordt traditie om tweejaarlijks op de sterfdag van Willem Bilderdijk zijn gedachtenis te vereren met een lezing. Het Bilderdijkgenootschap zet zich in om daar een mooie gebeurtenis van te maken. Dit jaar was er behalve een boekpresentatie, een kranslegging en een receptie ook nog een diner voor Bilderdijkianen met gerechten uit de tijd van Nederlands grootste negentiende eeuwse dichter.
Hoofdschotel was echter de voordracht van Peter van Zonneveld in de Grote of Bavokerk in Haarlem. De titel van zijn lezing was Tumult en tragiek. De tijd van Bilderdijk. Ter inleiding zei Van Zonneveld dat Bilderdijk, die leefde van 1756 tot 1831, zich van kinds af aan een vreemdeling voelde, een sterk doodsverlangen bezat en hypochondrisch van aard was.
Het tumult heeft te maken met de politieke toestand die Bilderdijk na zijn geboorte aantrof. De tweede helft van de achttiende eeuw was een tijd een economische achteruitgang. Prinsgezinden ofwel orangisten stonden tegenover patriotten. Bilderdijk was een orangist en stond daarin nogal alleen. Als advocaat nam hij het op voor arme orangisten, zoals de volksvrouw Kaat Mossel. In 1785 trouwde hij met Catherina, die hem vijf kinderen schonk. Hij steunde stadhouder Willem V, die in 1795 vluchtte toen de Bataafse republiek werd uitgeroepen. In datzelfde jaar ontmoette hij zijn grote liefde Wilhelmina in Londen en scheidde van zijn eerste vrouw. Hij gaf les aan Lodewijk Napoleon, die hem benoemde tot bibliothecaris. Of dat lesgeven echt vruchten afwierp is de vraag. Van Zonneveld memoreert de anekdote dat Lodewijk Napoleon bij zijn benoeming tot koning zei dat hij de konijn van Holland was geworden.
Twee jaar later wordt Willem I de eerste koning van de Nederlanden. De laatste vier levensjaren woonde Bilderdijk in armoedige omstandigheden in Haarlem onder het pseudoniem Graaf van Teisterbant. Tenslotte nam hij zijn intrek op de Grote Markt op de plaats waar zich nu de Brinkmann passage bevindt. Toen zijn eerste vrouw Catherina stierf was dat een enorm verlies. Willem ging nog meer aan de opium. Hij stierf op 75-jarige leeftijd. Nicolaas Beets stond aan zijn graf dat zich in de kerk bevindt waar de lezing wordt gehouden.
De tragiek slaat op de enorme armoe, ziekte en (kinder)sterfte in de eerste helft van de negentiende eeuw. Het verschil tussen rijk en arm was enorm. Het was de tijd van de bedelaarskolonies en Rumfordse soep, die veel gezonde granen en gort bevatte. Epidemieën als tyfus maaiden een deel van de bevolking neer. De hygiëne was slecht. Nederland moet worden voorgesteld als een derde-wereldland, zegt Van Zonneveld.
Hij haalt een voorbeeld aan uit de Camera Obscura over de dood van een jong dochtertje.
Ook Bilderdijk werd dat leed niet bespaard. Van de vijf kinderen uit eerste huwelijk overleefden er slechts twee. De jongste stierf waarschijnlijk door opiumvergiftiging omdat men gewoon was de speen in opium te dopen. Van de acht kinderen uit zijn tweede huwelijk met Wilhelmina was het niet beter gesteld.
Tenslotte deelt Van Zonneveld zijn kennis van de inboedel uit het huis van Bilderdijk aan de grote markt. Hij heeft die verkregen door de uitgebreide inventarisatie van een ijverige Haarlemse ambtenaar. Hierdoor kan Van Zonneveld die bezig is met biografie over Bilderdijk zich beter inleven in zijn onderwerp.
Tenslotte memoreert Van Zonneveld dat Bilderdijk niet alleen in een moeilijke tijd leefde maar daarnaast zelf tegendraads en eigenzinnig was. Zijn aanleg en karakter vergrootten zijn onvrede. Hij kon gezondheidsproblemen en persoonlijke rampen opblazen tot buiten proportie. Bulderdijk was zijn bijnaam. Zijn sterke doodsverlangen kwam vaak terug in zijn gedichten. Als gelovig mens verlangde hij naar de vereniging met zijn kinderen die hij tussen hemel en aarde zag zweven en op hem wachtten.
Vóór de kranslegging op het graf in de kerk toonde de Haarlemse stadsdichter George Moormann nog de nieuwe uitgave Bij Haarlems Bul-gebulk van Zingende Zaag- producties dat hij meteen uitreikte aan de wethouder van Cultuur, aan Peter van Zonneveld en aan Marita Mathijsen die de vorige lezing, twee jaar geleden, verzorgde.
Ondanks de kou was de sfeer mooi en de woorden verwarmend.
zaterdag 18 december 2010
Recensie: Aan Chesil beach, Ian McEwan.
Dit novelle-achtige verhaal in vijf korte delen gaat over twee jonggehuwden, de arme historicus Edward Mayhew en de rijke violiste Florence Ponting. Na de officiële trouwerij hebben zij hun intrek genomen in een hotel aan de Engelse zuidkust en wel aan een beroemd deel daarvan, genaamd The Fleet. In afwachting van hun eerste liefdesnacht gebruiken ze in de kamer naast hun slaapkamer een uitgebreid diner, dat wordt opgediend door twee jonge kelners die strak in het pak zitten en ook hun gezichten, zoals Engelsen betaamt, strak in de plooi houden.
De typisch gedistingeerde Engelse sfeer komt meteen vanaf het begin prachtig naar voren. De lezer ziet en hoort, net als het paar in de kamer, de zee achter de half geopende balkondeuren.
‘De tuinbegroeiing rees op, zinnelijk en tropisch in haar overvloed, een effect dat nog werd verhoogd door het grauwe, zachte licht en een fijne mist die kwam binnendrijven van de zee, wier gestage aanvallende en terugtrekkende beweging het geluid van flauwe donder maakte en dan opeens weer langs de kiezels ruiste.’
De schrijver verplaatst zich, net zo soepel als het stromen van de zee, van het hoofd van Edward naar dat van Florence en omgekeerd en legt, zonder aanvankelijk de tijdsperiode waarin het verhaal speelt te benoemen, veel nadruk op de tijdgeest. Het is vlak voor het begin van de roerige jaren zestig toen vooral op het Britse eiland nog de Victoriaanse geest van de vijftig heerste, zeker in de verhouding tussen man en vrouw. Florence wordt daarbij ook nog geplaagd door persoonlijk tegenspoed. Ze laat meteen al weten dat er iets grondig mis met haar is en dat zij vreest ontmaskerd te worden. ‘Haar probleem, bedacht ze, was groter, dieper, dan eenvoudige lichamelijke afkeer; haar hele wezen kwam in opstand tegen een vooruitzicht van verstrengeling en vlees; haar gemoedsrust en de kern van haar geluk zouden straks worden geschonden.’
In afwachting van de lichamelijke vereniging wordt eerst iets verteld over de voorgeschiedenis van de verhouding tussen Edward en Florence. We komen meer te weten over hun ontmoeting in de universiteitsbibliotheek. Florence waande zich niet in de zaal toen Edward daar binnenstapte. Het was alsof ze zich hem verbeelde en hij haar verzon. Ze had ook al lange tijd in afzondering van zichzelf geleefd. Wat daarvan de oorzaak is wordt maar heel vluchtig beschreven. Ook Edward is niet ongeschonden uit zijn jeugd gekomen. Hij had een ziekelijke moeder die door het gezin zoveel mogelijk ontzien werd en een vreemde voorkeur om met een ander op de vuist te gaan.
Met die wetenschap gaan we terug naar het prille echtpaar, dat nog steeds in woorden en daden om elkaar heen draait. Elkaar in de ogen kijken doen ze al veel langer. Edward weet niet goed wat hij moet doen om haar in bed te krijgen. Een eerdere poging in een bioscoop liep op niets uit want Florence stond op na zijn intieme toenadering en vluchtte weg.
‘Het had weken gekost om die ene vergissing te herstellen – het was een ramp die hij niet durfde te herhalen en hij betwijfelde of een huwelijksceremonie van veertig minuten zo’n diepgaand verschil kon maken.’
Tenslotte is het Florence die vindt dat het moet gebeuren. Hetgeen de start vormt van een verrassend vervolg.
McEwan is een meester van de formulering en weet de liefdesgeschiedenis met veel gevoel en sprekende details uit te beelden. Hij raakt daarmee ook de zinnen van de lezer, die vol verlangen is om de jonggehuwden in bed te krijgen en die moet toezien hoe tergend langzaam dat gaat. McEwan weet de lezer met dit verhaal te ontroeren en een gevoel van gemis en spijt, dat uiteindelijk achterblijft, als geen ander op te roepen.
zaterdag 11 december 2010
Nieuwe Teisterbant filmfestival 2010 (deel 1)
Tijdens het Nieuwe Teisterbant filmfestival worden gedurende vier woensdagavonden in december 2010 steeds twee eindexamenfilms vertoont van afgestudeerden aan de Nederlandse film- en televisie academie in Amsterdam. Daarna is er de gelegenheid vragen te stellen aan de makers.
Het festival, dat in de Vishal in Haarlem wordt gehouden, werd geopend door de Haarlemse actrice Johanna ter Steege die in haar welkomstwoord een vlammend pleidooi hield voor het belang van cultuur en erop aandrong om jonge kunstenaars te subsidiëren om zo hun kunstzinnige ontwikkeling te waarborgen.
De eerste film Ons sal altijd vriende bly betrof een persoonlijke zoektocht van regisseur Hans Bustra naar zijn opvattingen over het Zuid-Afrika waarin hij zijn jeugd doorbracht, omdat zijn vader daar zendeling was. Nadat hij in zijn achtste in Nederland terugkwam, voelde hij zich ontheemd. Hij begreep de meningen niet over de apartheid en schaamde zich voor zijn achtergrond.
Hij ging na twintig jaar terug naar Zuid-Afrika om zijn eigen opvattingen tegen het licht te houden. Prachtig zijn de beelden van het landschap in het noord-oosten, waar zijn oom Kobus nog steeds een boerenbedrijf leidt en veel zwarten in dienst heeft. Hans heeft altijd een goede relatie gehad met zijn oom, die nog een echte boer is. Uit diens mond komt ook de titel en dat leverde een ontroerend stukje film op. Daarnaast ging Hans naar zijn oude (witte) lagere school en sprak hij met een oude bediende die bij hen de huishouding deed.
Uit de nabespreking kwam naar voren dat deze film veel heeft betekend voor de verwerking van zijn jeugdervaringen, maar dat de verschillende culturen waaraan hij heeft blootgestaan niet snel in elkaar schuiven.
Dicht bij mij vandaan is een ensemblefilm van Martijn de Jong waarin we vier verschillende personages volgen die allemaal niet voor hun geluk gaan. Zo is er een meisje dat vanuit haar raam stiekem naar een leuke jongen kijkt die tegenover haar woont en een oude vrouw ( een rol die heel mooi werd vertolkt door Kitty Courbois ) die op een bankje zit te breien en niet ingaat op de avances van een oude wat smoezelige heer. Helaas was de tekst niet helemaal goed te verstaan.
Datzelfde gold ook voor Mo, die als eerste film op de tweede avond werd vertoond en die een afkalvende vriendschap tussen een Marokkaanse en een Hollandse jongen in Slotermeer tot onderwerp heeft. Volgens regisseur Eché Janga was dat niet erg. Het maakte de film met veel straattaal juist sterker, maar zelf miste ik toch wel een deel van het verhaal. Wel gaven de vele lijnen op vloeren in enorme ruimten en van flatgebouwen de desolate sfeer mooi weer.
Winterslaap in Lukomir tenslotte was een intiem portret van mensen in een besneeuwd bergdorpje in Bosnië, enkele uren gaans (over een onverharde weg) van Sarajevo. Regisseur Niels van Koevorden wilde een film maken over laatstgenoemde stad, maar dat lukte niet en daarom vluchtte hij de bergen in. Het is een tragi-komisch portret van vooral oudere mensen die daar hun vee verweiden en spaarzaam contact hebben met elkaar en de bewoonde wereld. In de nabespreking werd nog nagedacht over de situatie over vijf jaar: is het dorp dan helemaal leeggelopen of is het een toeristisch ski-oord geworden?
De kwaliteit van het vertoonde maakt me zeer benieuwd naar de volgende vier films.
Het festival, dat in de Vishal in Haarlem wordt gehouden, werd geopend door de Haarlemse actrice Johanna ter Steege die in haar welkomstwoord een vlammend pleidooi hield voor het belang van cultuur en erop aandrong om jonge kunstenaars te subsidiëren om zo hun kunstzinnige ontwikkeling te waarborgen.
De eerste film Ons sal altijd vriende bly betrof een persoonlijke zoektocht van regisseur Hans Bustra naar zijn opvattingen over het Zuid-Afrika waarin hij zijn jeugd doorbracht, omdat zijn vader daar zendeling was. Nadat hij in zijn achtste in Nederland terugkwam, voelde hij zich ontheemd. Hij begreep de meningen niet over de apartheid en schaamde zich voor zijn achtergrond.
Hij ging na twintig jaar terug naar Zuid-Afrika om zijn eigen opvattingen tegen het licht te houden. Prachtig zijn de beelden van het landschap in het noord-oosten, waar zijn oom Kobus nog steeds een boerenbedrijf leidt en veel zwarten in dienst heeft. Hans heeft altijd een goede relatie gehad met zijn oom, die nog een echte boer is. Uit diens mond komt ook de titel en dat leverde een ontroerend stukje film op. Daarnaast ging Hans naar zijn oude (witte) lagere school en sprak hij met een oude bediende die bij hen de huishouding deed.
Uit de nabespreking kwam naar voren dat deze film veel heeft betekend voor de verwerking van zijn jeugdervaringen, maar dat de verschillende culturen waaraan hij heeft blootgestaan niet snel in elkaar schuiven.
Dicht bij mij vandaan is een ensemblefilm van Martijn de Jong waarin we vier verschillende personages volgen die allemaal niet voor hun geluk gaan. Zo is er een meisje dat vanuit haar raam stiekem naar een leuke jongen kijkt die tegenover haar woont en een oude vrouw ( een rol die heel mooi werd vertolkt door Kitty Courbois ) die op een bankje zit te breien en niet ingaat op de avances van een oude wat smoezelige heer. Helaas was de tekst niet helemaal goed te verstaan.
Datzelfde gold ook voor Mo, die als eerste film op de tweede avond werd vertoond en die een afkalvende vriendschap tussen een Marokkaanse en een Hollandse jongen in Slotermeer tot onderwerp heeft. Volgens regisseur Eché Janga was dat niet erg. Het maakte de film met veel straattaal juist sterker, maar zelf miste ik toch wel een deel van het verhaal. Wel gaven de vele lijnen op vloeren in enorme ruimten en van flatgebouwen de desolate sfeer mooi weer.
Winterslaap in Lukomir tenslotte was een intiem portret van mensen in een besneeuwd bergdorpje in Bosnië, enkele uren gaans (over een onverharde weg) van Sarajevo. Regisseur Niels van Koevorden wilde een film maken over laatstgenoemde stad, maar dat lukte niet en daarom vluchtte hij de bergen in. Het is een tragi-komisch portret van vooral oudere mensen die daar hun vee verweiden en spaarzaam contact hebben met elkaar en de bewoonde wereld. In de nabespreking werd nog nagedacht over de situatie over vijf jaar: is het dorp dan helemaal leeggelopen of is het een toeristisch ski-oord geworden?
De kwaliteit van het vertoonde maakt me zeer benieuwd naar de volgende vier films.
vrijdag 10 december 2010
Recensie: Refrein van de honger, J.M.G. Le Clézio
Dierbaar maar wat afstandelijk portret van zijn moeder.
Het verhaal, opgedragen aan zijn zieke vrouw, begint veelbelovend met een bezoek van de jonge Ethel en haar 80-jarige oudoom Soliman, een oom van haar meder Justine, aan de wereldtentoonstelling te Parijs. De oude heer is vooral geïnteresseerd in het paviljoen Frans-Indië en speciaal in een soort huis dat daar tentoongesteld wordt. Hij besluit om dit zogenaamde Paarse Huis voor zijn kleindochter te kopen en slaat het op op een stuk eigen grond in de stad met het plan om het daar later weer op te bouwen. Ethel en haar vriendinnetje Xenia gaan er vaak langs op hun wandeling naar het Ile des Cynges, een eilandje in de Seine dat uitziet op de Eiffeltoren, waar ze een eigen plekje hebben. Hoewel de ouders van Ethel veel ruzie maken, haar vader Alexandre een verhouding heeft met een zangeres en tegen de zin van zijn vrouw in regelmatig in zijn salon dure partijtjes organiseert, zwijgt Ethel daarover tegen Xenia, omdat ze weet dat haar vriendinnetje met haar Russische moeder en de armoede waarin zij leeft, grotere problemen heeft.
Daarmee hebben we het meest aansprekende deel wel gehad. In de rest van het verhaal gaat het tegen de achtergrond van de heftige redevoeringen van Hitler en de naderende oorlog, gestaag bergafwaarts met de familie: de oudoom overlijdt, de gezondheid van de vader gaat achteruit, net als diens financiële situatie waardoor Ethel wordt onteigend, de grond van de oudoom wordt verkocht en de plek waar ooit het Paarse Huis had moeten komen een wensdroom blijft.
Daarover spreken ook de volgens Ethel de onderaardse ruimtes die men tijdens de bouw van apppartementen op het terein vindt: ‘Ethel droomde van die ruimtes in de diepte, het beeld van haar oudoom kwam weer boven, alsof hij nog steeds aanwezig was in die onderwereld en zich verzette tegen de bouw van het appartementencomplex, tegen de onteigening vna zijn nichtje, tegen de opheffing van zijn Indische droom.’
Dit verhaal van de Nobelprijswinnaar 2008 blijft na een sterk begin teveel achter een gordijntje hangen. Het is komt niet veel verder dan een flets verhaal over een Parijs gezin dat door de oorlog wordt verdreven naar Nice en vandaaruit de bergen in, waar weinig meer is dan soep, zuur brood en hout voor de kachel.
Na de oorlog wil het Engelse en joodse vriendje Laurent Feld van Ethel, die zij al in de salon van haar vader leerde kennen, niet met haar naar mee het Ile des Cynges, omdat aan de overkant de Vél d’Hiv was, het wielerstadion, waar veel joden waaronder zijn tante Léonora verzameld werden.
De afstandelijke toon die in het verhaal sluipt is afwezig in de proloog, die heel zintuiglijk begint met de melk, het zout en het witbrood dat het meisje na de oorlog weer proeft. Terugkijkend concludeert de verteller dat de door hem te beschrijven honger een andere is.
Refrein van de honger is een eerbetoon aan de moeder van de schrijver, aan haar jeugd, waarin zij van jongs af aan veel te stellen had met haar ouders die zich gedroegen als egoístische pubers. Door hun geruzie en de financiële ineenstorting kreeg Ethel last van duizelingen en depressies en werd er een gat in haar geslagen, waar ze mee te leven had, maar waar ze sterker uit te voorschijn kwam.
Aan het einde luistert de schrijver naar de Boléro met met zijn dwingende ritme en crescendo. Dat herinnert de schrijver aan de ontroering van zijn moeder toen die deze muziek hoorde. Hij vindt het geen gewoon muziekstuk maar een profetie. ‘Het vertelt de geschiedenis van een woede, een honger. Als het in alle heftigheid eindigt, is de stilte die volgt verschrikkelijk voor de verdoofde overlevenden.’
Wellicht doelt hij met die andere honger op een een toestand van vrede na alle doorstane kwellingen.
(vertaald door Maria Noordman en uitgegeven te Breda in 2010)
Het verhaal, opgedragen aan zijn zieke vrouw, begint veelbelovend met een bezoek van de jonge Ethel en haar 80-jarige oudoom Soliman, een oom van haar meder Justine, aan de wereldtentoonstelling te Parijs. De oude heer is vooral geïnteresseerd in het paviljoen Frans-Indië en speciaal in een soort huis dat daar tentoongesteld wordt. Hij besluit om dit zogenaamde Paarse Huis voor zijn kleindochter te kopen en slaat het op op een stuk eigen grond in de stad met het plan om het daar later weer op te bouwen. Ethel en haar vriendinnetje Xenia gaan er vaak langs op hun wandeling naar het Ile des Cynges, een eilandje in de Seine dat uitziet op de Eiffeltoren, waar ze een eigen plekje hebben. Hoewel de ouders van Ethel veel ruzie maken, haar vader Alexandre een verhouding heeft met een zangeres en tegen de zin van zijn vrouw in regelmatig in zijn salon dure partijtjes organiseert, zwijgt Ethel daarover tegen Xenia, omdat ze weet dat haar vriendinnetje met haar Russische moeder en de armoede waarin zij leeft, grotere problemen heeft.
Daarmee hebben we het meest aansprekende deel wel gehad. In de rest van het verhaal gaat het tegen de achtergrond van de heftige redevoeringen van Hitler en de naderende oorlog, gestaag bergafwaarts met de familie: de oudoom overlijdt, de gezondheid van de vader gaat achteruit, net als diens financiële situatie waardoor Ethel wordt onteigend, de grond van de oudoom wordt verkocht en de plek waar ooit het Paarse Huis had moeten komen een wensdroom blijft.
Daarover spreken ook de volgens Ethel de onderaardse ruimtes die men tijdens de bouw van apppartementen op het terein vindt: ‘Ethel droomde van die ruimtes in de diepte, het beeld van haar oudoom kwam weer boven, alsof hij nog steeds aanwezig was in die onderwereld en zich verzette tegen de bouw van het appartementencomplex, tegen de onteigening vna zijn nichtje, tegen de opheffing van zijn Indische droom.’
Dit verhaal van de Nobelprijswinnaar 2008 blijft na een sterk begin teveel achter een gordijntje hangen. Het is komt niet veel verder dan een flets verhaal over een Parijs gezin dat door de oorlog wordt verdreven naar Nice en vandaaruit de bergen in, waar weinig meer is dan soep, zuur brood en hout voor de kachel.
Na de oorlog wil het Engelse en joodse vriendje Laurent Feld van Ethel, die zij al in de salon van haar vader leerde kennen, niet met haar naar mee het Ile des Cynges, omdat aan de overkant de Vél d’Hiv was, het wielerstadion, waar veel joden waaronder zijn tante Léonora verzameld werden.
De afstandelijke toon die in het verhaal sluipt is afwezig in de proloog, die heel zintuiglijk begint met de melk, het zout en het witbrood dat het meisje na de oorlog weer proeft. Terugkijkend concludeert de verteller dat de door hem te beschrijven honger een andere is.
Refrein van de honger is een eerbetoon aan de moeder van de schrijver, aan haar jeugd, waarin zij van jongs af aan veel te stellen had met haar ouders die zich gedroegen als egoístische pubers. Door hun geruzie en de financiële ineenstorting kreeg Ethel last van duizelingen en depressies en werd er een gat in haar geslagen, waar ze mee te leven had, maar waar ze sterker uit te voorschijn kwam.
Aan het einde luistert de schrijver naar de Boléro met met zijn dwingende ritme en crescendo. Dat herinnert de schrijver aan de ontroering van zijn moeder toen die deze muziek hoorde. Hij vindt het geen gewoon muziekstuk maar een profetie. ‘Het vertelt de geschiedenis van een woede, een honger. Als het in alle heftigheid eindigt, is de stilte die volgt verschrikkelijk voor de verdoofde overlevenden.’
Wellicht doelt hij met die andere honger op een een toestand van vrede na alle doorstane kwellingen.
(vertaald door Maria Noordman en uitgegeven te Breda in 2010)
dinsdag 26 oktober 2010
De tien geboden van de Amerikaanse Joost Zwagerman
Zondagochtend was er in het VPRO programma Boeken een vraaggesprek met Jonathan Frantzen, die ongetwijfeld in ons land is om zijn nieuwe boek te promoten. Daarover had Joost Zwagerman op Facebook al in lovende termen bericht. Vrijheid handelt over een Amerikaanse gezin en ontrafelt het Amerikaanse vrijheidsbegrip.
Frantzen komt over als een sympathieke man die, net als Zwagerman zelf meestal, zinnige dingen te melden heeft. Hij kreeg daartoe ook ruimschoots de gelegenheid van Wim Brands, die goed op dreef was en precies de juiste vragen stelde.
Frantzen was tien jaar lang bezig om een nieuwe roman te bedenken, vooral om een goede vorm te vinden, want een pakkende inhoud is niet genoeg, het moet ook in een interessant pakketje zitten. Politiek is een moeilijk onderwerp voor een schrijver, net als honkbal.
Hij woonde in die tijd in Berlijn, maar het verhaal kwam niet van de grond zodat hij zich met journalistiek werk bezig hield tot de voorspelbare antwoorden van politici hem de keel gingen uithangen. Frantzen voelde zich verraden door zijn vriend en schijver David Forster Wallace die zichzelf ophing. Na die traumatische gebeurtenis schreef Frantzen het boek in een jaar tijd.
Brands noemde twee van de tien aandachtspunten die Frantzen opstelde voor The Guardian in het kader van een serie waarin verschillende schrijvers Ten rules for writing fiction geven. Als eerste gaat het erom dat een schrijver de lezer als een vriend moet zien en niet als een object die hij moet overtuigen van een of andere waarheid.
1 The reader is a friend, not an adversary, not a spectator.
2 Fiction that isn't an author's personal adventure into the frightening or the unknown isn't worth writing for anything but money.
3 Never use the word "then" as a conjunction – we have "and" for this purpose. Substituting "then" is the lazy or tone-deaf writer's non-solution to the problem of too many "ands" on the page.
4 Write in the third person unless a really distinctive first-person voice offers itself irresistibly.
5 When information becomes free and universally accessible, voluminous research for a novel is devalued along with it.
6 The most purely autobiographical fiction requires pure invention. Nobody ever wrote a more autobiographical story than "The Metamorphosis".
7 You see more sitting still than chasing after.
8 It's doubtful that anyone with an internet connection at his workplace is writing good fiction.
9 Interesting verbs are seldom very interesting.
10 You have to love before you can be relentless (onvermurwbaar).
Over punt acht zei Frantzen in Boeken dat internet en de nieuwe sociale media de schrijver afleiden en afhouden van de vivid dreams waarnaar hij op zoek is. Hij wil niet verstoord worden door het digitale lawaai. Die maakt het minder goed mogelijk om een geluid op te vangen dat van belang is voor een boek en een lezer die eens iets anders wil horen dan waar hij of zij mee bestookt wordt.
Frantzen komt over als een sympathieke man die, net als Zwagerman zelf meestal, zinnige dingen te melden heeft. Hij kreeg daartoe ook ruimschoots de gelegenheid van Wim Brands, die goed op dreef was en precies de juiste vragen stelde.
Frantzen was tien jaar lang bezig om een nieuwe roman te bedenken, vooral om een goede vorm te vinden, want een pakkende inhoud is niet genoeg, het moet ook in een interessant pakketje zitten. Politiek is een moeilijk onderwerp voor een schrijver, net als honkbal.
Hij woonde in die tijd in Berlijn, maar het verhaal kwam niet van de grond zodat hij zich met journalistiek werk bezig hield tot de voorspelbare antwoorden van politici hem de keel gingen uithangen. Frantzen voelde zich verraden door zijn vriend en schijver David Forster Wallace die zichzelf ophing. Na die traumatische gebeurtenis schreef Frantzen het boek in een jaar tijd.
Brands noemde twee van de tien aandachtspunten die Frantzen opstelde voor The Guardian in het kader van een serie waarin verschillende schrijvers Ten rules for writing fiction geven. Als eerste gaat het erom dat een schrijver de lezer als een vriend moet zien en niet als een object die hij moet overtuigen van een of andere waarheid.
1 The reader is a friend, not an adversary, not a spectator.
2 Fiction that isn't an author's personal adventure into the frightening or the unknown isn't worth writing for anything but money.
3 Never use the word "then" as a conjunction – we have "and" for this purpose. Substituting "then" is the lazy or tone-deaf writer's non-solution to the problem of too many "ands" on the page.
4 Write in the third person unless a really distinctive first-person voice offers itself irresistibly.
5 When information becomes free and universally accessible, voluminous research for a novel is devalued along with it.
6 The most purely autobiographical fiction requires pure invention. Nobody ever wrote a more autobiographical story than "The Metamorphosis".
7 You see more sitting still than chasing after.
8 It's doubtful that anyone with an internet connection at his workplace is writing good fiction.
9 Interesting verbs are seldom very interesting.
10 You have to love before you can be relentless (onvermurwbaar).
Over punt acht zei Frantzen in Boeken dat internet en de nieuwe sociale media de schrijver afleiden en afhouden van de vivid dreams waarnaar hij op zoek is. Hij wil niet verstoord worden door het digitale lawaai. Die maakt het minder goed mogelijk om een geluid op te vangen dat van belang is voor een boek en een lezer die eens iets anders wil horen dan waar hij of zij mee bestookt wordt.
woensdag 13 oktober 2010
De laatste woorden van een Talking Head
Maandagavond zag ik een fascinerende toespraak in Tegenlicht (11-10-10) van de historicus Tony Judt, die 6 augustus j.l. aan de gevolgen van ALS overleed. Het was een prachtig voorbeeld van Engelse humor: de sociaal-democratische Judt, die vanuit een rolstoel en met een zuurstofslang onder de neus de zaal voorhoudt dat hij tijdens zijn toespraak niet zal heen en weer lopen, noch zwierige armgebaren zal maken, maar alleen een sprekend hoofd zal zijn. Vervolgends sprak hij serieus en indringend over de verzorgingsstaat, die hij in rap tempo zag afgebroken na honderd jaar van opbouw. Zijn rede werd aanschouwelijk gemaakt met portretten van drie mannen die allen de gevolgen daarvan ondervinden: een socialist uit Sittard, een werkloze arbeider van de Opelfabriek in Antwerpen en een Fransman uit Tours die bij het Franse Telecom werkte maar door de privatiseringsgolf weggespoeld werd.
Tony Judt vond het treurig dat we over de publieke zaak alleen nog in economische termen kunnen praten en niet in termen van eerlijkheid of rechtvaardigheid.
De man uit Sittard kon er over meepraten. Een wijkcentrum werd afgebroken en de grond - door een wethouder van groen links nota bene - verkocht om, zo stelde ik me voor, de begroting sluitend te maken.
De verzorgingsstaat zoals die de laatste honderd jaar is opgebouwd, heeft de ongelijkheid tussen de burgers verminderd, maar die ongelijkheid neemt sinds de jaren zeventig weer toe.
Werklozen worden weer gestigmatiseerd en rijken op een voetstuk gezet. Deze ongelijkheid vormt een bedreiging voor het evenwicht in de samenleving.
De werkloze man uit de Opelfabriek is uit zijn werk gestoten. Opel zet ergens anders een nieuwe fabriek neer en maakt weer winst, waarmee ze de aandeelhouders tevreden stellen en de directeuren dikke bonussen uitbetalen. Misschien moeten we niet streven naar meer, zei hij met een treurige stem.
De privatisering zorgt ervoor dat de zorgende taken van de staat worden uitgehold en alleen nog de bestraffende overblijven. De vroegere werknemer van Telecom, die niet meer langs de mensen ging maar overgeplaatst werd naar een call center, overwoog eind vorig jaar door de te hoge werkdruk om zelfmoord te plegen, zoals meerdere collega’s van hem deden.
Wanhoop sprak uit de monden en gezichten van drie mannen, vermalen als ze werden door de raderen van een economie die zich nog steeds dol draait.
Het is de taak van de sociaal-democratie om zich te herinneren, zei Judt, wat onze collectieve doelen waren. Hij citeerde tenslotte George Orwell die met het oog op de toestand in Spanje in 1937 opmerkte dat hij meteen begreep dat het iets was om voor te vechten.
Tony Judt vond het treurig dat we over de publieke zaak alleen nog in economische termen kunnen praten en niet in termen van eerlijkheid of rechtvaardigheid.
De man uit Sittard kon er over meepraten. Een wijkcentrum werd afgebroken en de grond - door een wethouder van groen links nota bene - verkocht om, zo stelde ik me voor, de begroting sluitend te maken.
De verzorgingsstaat zoals die de laatste honderd jaar is opgebouwd, heeft de ongelijkheid tussen de burgers verminderd, maar die ongelijkheid neemt sinds de jaren zeventig weer toe.
Werklozen worden weer gestigmatiseerd en rijken op een voetstuk gezet. Deze ongelijkheid vormt een bedreiging voor het evenwicht in de samenleving.
De werkloze man uit de Opelfabriek is uit zijn werk gestoten. Opel zet ergens anders een nieuwe fabriek neer en maakt weer winst, waarmee ze de aandeelhouders tevreden stellen en de directeuren dikke bonussen uitbetalen. Misschien moeten we niet streven naar meer, zei hij met een treurige stem.
De privatisering zorgt ervoor dat de zorgende taken van de staat worden uitgehold en alleen nog de bestraffende overblijven. De vroegere werknemer van Telecom, die niet meer langs de mensen ging maar overgeplaatst werd naar een call center, overwoog eind vorig jaar door de te hoge werkdruk om zelfmoord te plegen, zoals meerdere collega’s van hem deden.
Wanhoop sprak uit de monden en gezichten van drie mannen, vermalen als ze werden door de raderen van een economie die zich nog steeds dol draait.
Het is de taak van de sociaal-democratie om zich te herinneren, zei Judt, wat onze collectieve doelen waren. Hij citeerde tenslotte George Orwell die met het oog op de toestand in Spanje in 1937 opmerkte dat hij meteen begreep dat het iets was om voor te vechten.
dinsdag 12 oktober 2010
Een volkse variant van wit goud
Over het bereiden van schorseneren
Lezers die denken dat dit een kookrubriek is, wil ik de hand reiken en iets vertellen over een gerecht dat ik onlangs maakte, namelijk schorseneren, een voor velen, in ieder geval voor mijn disgenoten onbekende groente, die, zo ik me herinner, het beste met een kaassaus opgediend kon worden. De lange donkerbruine stengels, die nog het meest op gerookte palingen leken, leidden me naar de vraag of ik die ooit al eens klaargemaakt had of alleen ooit van plan was geweest. Volgens de aanwijzing op de verpakking moest ik de stengels eerst goed wassen en ze daarna meteen van de huid te ontdoen of eerst een paar minuten te laten koken. Ik besloot tot het laatste, omdat het me gemakkelijker stropen leek en in de tussentijd de aardappelen kon schillen. Ik waste de meeste aarde eraf, zocht de grootste pan maar moest toch nog de meeste stengels knakken. Nadat ik de aardappelen op het vuur van de schorseneren had gezet, begon ik met een dunschiller hun huid te verwijderen. Het was geen overbodige luxe om, zoals de gebruiksaanwijzing aanraadde, de ijzig witte stengels in water met azijn te leggen omdat ze snel bruin verkleurden. De groente, die ik erg op asperges vond lijken, liet ik nog een paar minuten koken, terwijl ik een pittige saus maakte van parmesaanse en oude kaas en een groene salade met olijven. De laatste twee gerechten waren niet overbodig omdat de smaak van de schorseneren volgens mijn disgenoten niet erg duidelijk was. Ook vroegen ze zich af of ik de stengels langer had moeten koken omdat ze verwachtten dat de stengels boterzacht zouden moeten zijn in plaats van bijtgaar. Ik vroeg me zelf af of zij niet in de luren werden gelegd doordat het uiterlijk veel weg had van asperges, maar zeker weten doe ik dat niet. Misschien is er een lezer met ervaring in deze.
Lezers die denken dat dit een kookrubriek is, wil ik de hand reiken en iets vertellen over een gerecht dat ik onlangs maakte, namelijk schorseneren, een voor velen, in ieder geval voor mijn disgenoten onbekende groente, die, zo ik me herinner, het beste met een kaassaus opgediend kon worden. De lange donkerbruine stengels, die nog het meest op gerookte palingen leken, leidden me naar de vraag of ik die ooit al eens klaargemaakt had of alleen ooit van plan was geweest. Volgens de aanwijzing op de verpakking moest ik de stengels eerst goed wassen en ze daarna meteen van de huid te ontdoen of eerst een paar minuten te laten koken. Ik besloot tot het laatste, omdat het me gemakkelijker stropen leek en in de tussentijd de aardappelen kon schillen. Ik waste de meeste aarde eraf, zocht de grootste pan maar moest toch nog de meeste stengels knakken. Nadat ik de aardappelen op het vuur van de schorseneren had gezet, begon ik met een dunschiller hun huid te verwijderen. Het was geen overbodige luxe om, zoals de gebruiksaanwijzing aanraadde, de ijzig witte stengels in water met azijn te leggen omdat ze snel bruin verkleurden. De groente, die ik erg op asperges vond lijken, liet ik nog een paar minuten koken, terwijl ik een pittige saus maakte van parmesaanse en oude kaas en een groene salade met olijven. De laatste twee gerechten waren niet overbodig omdat de smaak van de schorseneren volgens mijn disgenoten niet erg duidelijk was. Ook vroegen ze zich af of ik de stengels langer had moeten koken omdat ze verwachtten dat de stengels boterzacht zouden moeten zijn in plaats van bijtgaar. Ik vroeg me zelf af of zij niet in de luren werden gelegd doordat het uiterlijk veel weg had van asperges, maar zeker weten doe ik dat niet. Misschien is er een lezer met ervaring in deze.
zondag 10 oktober 2010
Op het matje, een kort verhaal
Rinkelend met zijn autosleutels loopt Alfons over het schoolpad naar de parkeerplaats. Overal langs de kant zitten groepjes leerlingen, maar een erehaag kun je het niet noemen.
Het is nog te mooi weer om te gaan schaatsen, maar dat is zo afgesproken met de ijsbaan, die sinds het dak erop zit eerder open gaat. Hopelijk hebben de bruggers hun schaatsen bij zich. Anders moeten ze die ter plekke lenen en krijgt hij weer gezeur over geld, net als in het vorige seizoen. Hij moet denken aan Sharon, die vanmorgen in de handballes ook weer zo zeurde. Hij hoort haar jammerklacht nog in de oren. ‘Ik heb helemaal geen zin in een spelles. We zouden vandaag toch met de trampoline?’ Hij kan het haar niet kwalijk nemen. Pubers zeuren nu eenmaal, maar lastig is het wel. Vooral als hij de juiste toon niet kan vinden. Dan trekt ze andere leerlingen met zich mee. Zou de stoere Jacco sinds kort verkering met haar hebben? De tranen van woede stonden in zijn ogen, toen Alfons hem dreigend toesprak en tenslotte de les uitstuurde. ‘Ik wil je niet meer zien vandaag,’ had hij gezegd. Hij is nu eenmaal de leraar. Als hij niet paal en perk stelt aan hun driftmatige wensen, dan wordt het steeds erger. Sharon had gelijk. Het was alleen een kwestie van gewijzigde organisatie vanwege de vroege start van het schaatsseizoen. Dat moet ze maar begrijpen.
‘Zo Alfons, jij treft het maar weer,’ zegt zijn collega Frans die een zware boekentas uit de kofferbak van zijn oude Seat tilt.
‘Het juiste beroep gekozen,’ bromt Alfons. Hij kijkt de kromlopende man na, terwijl hij de automatische vergrendeling verbreekt en de klik hoort als van een kluis die open gaat. Niet iedereen is geboren met een atletisch lijf. Dan ben je ook veroordeeld tot een saai bestaan, denkt hij terwijl hij zijn BMW op de flank klopt.
Voordat Alfons de wagen start, trekt hij een cd met de beste rocknummers aller tijden uit het hoesje. Harde muziek helpt om meer mens te worden. Op de klok ziet hij dat hij nog een half uur heeft. De schaatslessen beginnen later om de leerlingen de tijd te geven om naar de ijsbaan te fietsen en zich om te kleden. Hij kan nog wel even langs huis. Even dollen met de hond en horen hoe Wieske het er vanmorgen in het ziekenhuis vanaf heeft gebracht, maar dat zal wel goed gegaan zijn anders had hij wel wat gehoord.
Terwijl hij meebrult met de knalharde muziek uit de luidsprekers, scheurt hij een kort stukje naar achteren. Het is alsof hij over een blikje rijdt. Die verdomde leerlingen ruimen ook nooit hun rotzooi op. Dat kan hem een band kosten, vreest hij. Als hij naar voren gaat merkt hij dat dat inderdaad het geval is. Als een aangeschoten waterkanon hangt de auto scheef naar rechts. Alfons stapt uit en inspecteert de schade. Twee banden zelfs. Zijn ogen zoeken de boosdoener, maar het blikje is onvindbaar. Dan inspecteert hij de banden nader. Er is duidelijk in gestoken. Verdomme. Als het één band was dan kon hij die verwisselen. Hij krijgt het er warm van. Hij strijkt over zijn bezwete voorhoofd. Hij ziet de leerlingen al tot ergernis van de ijsmeester op de ijsvloer rondhangen en achter elkaar aan rennen. Bruggers weten nog helemaal niet hoe het hoort. Hij moet opbellen. Maar misschien kan hij een auto lenen. Hij kijkt naar de Seat van zijn collega Frans. En dan op de terugweg bij Kwikfit een wiel meenemen. Zijn gedachten draaien overuren. Zijn Rolex heeft veel functies maar geen oplossing voor zijn probleem. Wie heeft hem deze streek geleverd? Is Jacco meteen nadat hij hem uit de les verwijderd heeft, woest naar buiten gegaan om de banden lek te prikken? Voor zoiets ziet hij de woesteling wel aan. Ook vorig jaar blonk hij uit in vernielzucht. In de vergadering was men opgelucht dat Jacco tenminste geen geweld tegen personen gebruikte. Maar dit gaat te ver. Alfons doet een greep in zijn zak. Zal hij Wiesje bellen en vragen of zij langs Kwikfit kan gaan? De reservesleutels zitten in de onderste la van de bureaukast. Denkt hij tenminste. De eerste zoemer. Als hij nog iemand wil aanschieten moet hij snel zijn. Maar in geen geval de conciërge die meteen van alles doorbrieft. Hij stopt het mobieltje terug in zijn binnenzak en haast zich langs groepjes leerlingen die langzaam overeind komen.
‘Wel even de plastic rommel opruimen,’ zegt hij in het voorbijgaan, omdat ze dat laatst nog collectief in de openingsvergadering hadden afgesproken. Daar loopt Johan, zijn steun en toeverlaat in bange tijden. Hij klimt juist met lenige tred de trap op naar boven.
‘Johan?’
‘Alfons, zeg het eens.’
‘Kan ik je auto een middagje lenen? Ik heb een lekke band en ik moet naar de ijsbaan.’
‘Dat zou anders wel kunnen, maar ik ben vanmorgen juist met de fiets. Met dit mooie weer…maar ik moet gaan. Vervelend nou, misschien Schoever,’ roept Johan nog terwijl hij zich met grote passen verwijdert.
Radeloos kijkt Alfons om zich heen. Overal slaan klasdeuren dicht. Dan toch maar Schoever. Met grote passen loopt hij door de gang. Vanuit zijn ooghoek ziet hij dat de conciërge hem in de gaten houdt, maar hij kijkt staalhard voor zich uit. Opeens ziet hij Jacco uit het toiletblok komen. Hij knijpt in zijn vuisten.
‘Ben je bij meneer Schroever geweest?’ vraagt hij schor.
Jacco knikt zonder een spier op zijn gezicht te vertrekken.
‘En wat zei die?’
‘Dat ik de rest van het uur moest gaan prikken.’
‘En dat heb je gedaan?’
Jacco loopt met een knikje langs hem heen.
Alfons gaat de hoek om en ziet Schoever al door het raam achter zijn bureau driftig op zijn toetsenbord tikken. Zelfs op de gang is zijn geratel hoorbaar. Alfons klopt op de deur.
‘Binnen,’ klinkt het stroef.
Terwijl Alfons de kamer betreedt heeft hij het idee dat hijzelf op het matje wordt geroepen.
Het is nog te mooi weer om te gaan schaatsen, maar dat is zo afgesproken met de ijsbaan, die sinds het dak erop zit eerder open gaat. Hopelijk hebben de bruggers hun schaatsen bij zich. Anders moeten ze die ter plekke lenen en krijgt hij weer gezeur over geld, net als in het vorige seizoen. Hij moet denken aan Sharon, die vanmorgen in de handballes ook weer zo zeurde. Hij hoort haar jammerklacht nog in de oren. ‘Ik heb helemaal geen zin in een spelles. We zouden vandaag toch met de trampoline?’ Hij kan het haar niet kwalijk nemen. Pubers zeuren nu eenmaal, maar lastig is het wel. Vooral als hij de juiste toon niet kan vinden. Dan trekt ze andere leerlingen met zich mee. Zou de stoere Jacco sinds kort verkering met haar hebben? De tranen van woede stonden in zijn ogen, toen Alfons hem dreigend toesprak en tenslotte de les uitstuurde. ‘Ik wil je niet meer zien vandaag,’ had hij gezegd. Hij is nu eenmaal de leraar. Als hij niet paal en perk stelt aan hun driftmatige wensen, dan wordt het steeds erger. Sharon had gelijk. Het was alleen een kwestie van gewijzigde organisatie vanwege de vroege start van het schaatsseizoen. Dat moet ze maar begrijpen.
‘Zo Alfons, jij treft het maar weer,’ zegt zijn collega Frans die een zware boekentas uit de kofferbak van zijn oude Seat tilt.
‘Het juiste beroep gekozen,’ bromt Alfons. Hij kijkt de kromlopende man na, terwijl hij de automatische vergrendeling verbreekt en de klik hoort als van een kluis die open gaat. Niet iedereen is geboren met een atletisch lijf. Dan ben je ook veroordeeld tot een saai bestaan, denkt hij terwijl hij zijn BMW op de flank klopt.
Voordat Alfons de wagen start, trekt hij een cd met de beste rocknummers aller tijden uit het hoesje. Harde muziek helpt om meer mens te worden. Op de klok ziet hij dat hij nog een half uur heeft. De schaatslessen beginnen later om de leerlingen de tijd te geven om naar de ijsbaan te fietsen en zich om te kleden. Hij kan nog wel even langs huis. Even dollen met de hond en horen hoe Wieske het er vanmorgen in het ziekenhuis vanaf heeft gebracht, maar dat zal wel goed gegaan zijn anders had hij wel wat gehoord.
Terwijl hij meebrult met de knalharde muziek uit de luidsprekers, scheurt hij een kort stukje naar achteren. Het is alsof hij over een blikje rijdt. Die verdomde leerlingen ruimen ook nooit hun rotzooi op. Dat kan hem een band kosten, vreest hij. Als hij naar voren gaat merkt hij dat dat inderdaad het geval is. Als een aangeschoten waterkanon hangt de auto scheef naar rechts. Alfons stapt uit en inspecteert de schade. Twee banden zelfs. Zijn ogen zoeken de boosdoener, maar het blikje is onvindbaar. Dan inspecteert hij de banden nader. Er is duidelijk in gestoken. Verdomme. Als het één band was dan kon hij die verwisselen. Hij krijgt het er warm van. Hij strijkt over zijn bezwete voorhoofd. Hij ziet de leerlingen al tot ergernis van de ijsmeester op de ijsvloer rondhangen en achter elkaar aan rennen. Bruggers weten nog helemaal niet hoe het hoort. Hij moet opbellen. Maar misschien kan hij een auto lenen. Hij kijkt naar de Seat van zijn collega Frans. En dan op de terugweg bij Kwikfit een wiel meenemen. Zijn gedachten draaien overuren. Zijn Rolex heeft veel functies maar geen oplossing voor zijn probleem. Wie heeft hem deze streek geleverd? Is Jacco meteen nadat hij hem uit de les verwijderd heeft, woest naar buiten gegaan om de banden lek te prikken? Voor zoiets ziet hij de woesteling wel aan. Ook vorig jaar blonk hij uit in vernielzucht. In de vergadering was men opgelucht dat Jacco tenminste geen geweld tegen personen gebruikte. Maar dit gaat te ver. Alfons doet een greep in zijn zak. Zal hij Wiesje bellen en vragen of zij langs Kwikfit kan gaan? De reservesleutels zitten in de onderste la van de bureaukast. Denkt hij tenminste. De eerste zoemer. Als hij nog iemand wil aanschieten moet hij snel zijn. Maar in geen geval de conciërge die meteen van alles doorbrieft. Hij stopt het mobieltje terug in zijn binnenzak en haast zich langs groepjes leerlingen die langzaam overeind komen.
‘Wel even de plastic rommel opruimen,’ zegt hij in het voorbijgaan, omdat ze dat laatst nog collectief in de openingsvergadering hadden afgesproken. Daar loopt Johan, zijn steun en toeverlaat in bange tijden. Hij klimt juist met lenige tred de trap op naar boven.
‘Johan?’
‘Alfons, zeg het eens.’
‘Kan ik je auto een middagje lenen? Ik heb een lekke band en ik moet naar de ijsbaan.’
‘Dat zou anders wel kunnen, maar ik ben vanmorgen juist met de fiets. Met dit mooie weer…maar ik moet gaan. Vervelend nou, misschien Schoever,’ roept Johan nog terwijl hij zich met grote passen verwijdert.
Radeloos kijkt Alfons om zich heen. Overal slaan klasdeuren dicht. Dan toch maar Schoever. Met grote passen loopt hij door de gang. Vanuit zijn ooghoek ziet hij dat de conciërge hem in de gaten houdt, maar hij kijkt staalhard voor zich uit. Opeens ziet hij Jacco uit het toiletblok komen. Hij knijpt in zijn vuisten.
‘Ben je bij meneer Schroever geweest?’ vraagt hij schor.
Jacco knikt zonder een spier op zijn gezicht te vertrekken.
‘En wat zei die?’
‘Dat ik de rest van het uur moest gaan prikken.’
‘En dat heb je gedaan?’
Jacco loopt met een knikje langs hem heen.
Alfons gaat de hoek om en ziet Schoever al door het raam achter zijn bureau driftig op zijn toetsenbord tikken. Zelfs op de gang is zijn geratel hoorbaar. Alfons klopt op de deur.
‘Binnen,’ klinkt het stroef.
Terwijl Alfons de kamer betreedt heeft hij het idee dat hijzelf op het matje wordt geroepen.
Abonneren op:
Posts (Atom)