Val van Screbrenica gevolg van weloverwogen Amerikaanse
politieke beslissing
Het team van het onderzoeksprogramma Argos onderzocht
twintig jaar na de smadelijke val van de enclave Screbrenica hoe het kwam dat
de daar gelegerde Nederlandse vredestroepen, anders dan eerder beloofd, geen
steun van luchtbombardementen kregen. Ze verdiepten zich in stukken die de
Amerikaanse regering onlangs heeft vrijgegeven. Daaruit blijkt dat de
bondgenoten van de Navo moedwillig de luchtsteun weigerden, waarmee een
massamoord voorkomen had kunnen worden.
Het gaat om de openbaarmaking van zo’n driehonderd documenten
van verschillende Amerikaanse veiligheidsdiensten over de toestand in Bosnië,
twintig jaar geleden. Sarajevo werd al drie jaar zwaar beschoten, vele moslims
hadden zich verschanst in enkele door de VN beschermde enclaves in Servië aan
de grens met Bosnië-Herzegovina. Uit de documenten blijkt dat een inval op
handen was, maar dat er niets werd gedaan om die te verhinderen.
Joris Voorhoeve, de toenmalige minister van Defensie, reist
met het team van Argos naar Screbrenica om de situatie nog eens met eigen ogen
in zich op te nemen. Twintig jaar lang heeft hij geworsteld met de vraag waarom
er geen luchtsteun kwam toen dat gevraagd werd met als gevolg dat er zo’n
achtduizend slachtoffers vielen. Zes jaar geleden hoorde hij dat Servië wist dat men niet zou ingrijpen. Hij ontmoet Pilav, een arts die in de treurige
dagen van juli 1995 met 27 duizend anderen de bergen invluchtte en de
massamoord die daar gepleegd werd, overleefde. Pilav is nog steeds verbijsterd
over de moordpartij, waarbij zeventien van zijn twintig familieleden de dood
vonden en het feit dat men de ogen ervoor sloot.
Voorhoeve bekijkt foto’s uit die dagen in de enorme
fabriekshal in Screbrenica waar de moslims naar toe gevlucht waren. Ze hangen
aan de muren van het onttakelde gebouw. Er zijn nog televisiebeelden van het
snoep dat Mladic uitdeelde aan de kinderen, maar dat hij weer terugnam nadat de
camera’s verdwenen waren. Alle Bosnische mannen tussen de zestien en de zestig
dienden zich gereed te houden voor ondervraging, maar werden in bussen afgevoerd
naar plaatsen waar ze, alsof Auschwitz nooit bestaan heeft, koelbloedig werden
vermoord. Voorhoeve bekijkt het monument met de namen (zie foto). Duizend namen staan nog open.
Muhammed Sacirley was de VN ambassadeur van Bosnië en
bestrijdt net als politiek adviseur David Harland de visie van het NIOD dat er
geen voorkennis was van een inval. Uit de onlangs openbaar gemaakte stukken van
de veiligheidsdiensten en het Witte Huis blijkt duidelijk dat die voorkennis er
wel was. Men vond de enclaves erg kwetsbaar. Sandy Berger, het hoofd van de
veiligheidsdiensten, probeert de Amerikaanse opstelling goed te praten.
De Nederlandse kolonel Charles Brantz zag met eigen ogen dat
de Serviërs een aanval voorbereidden. Voorhoeve wist via diplomatieke kanalen dat
twee bondgenoten van een inval op de hoogte waren en besprak zijn ongerustheid
tijdens een vergadering van ministers in Parijs, maar daar bleef het
angstwekkend stil. De Verenigde Naties wilde de troepen terugtrekken omdat Britse
en Franse blauwhelmen gegijzeld werden. De Amerikaanse diplomaat Richard
Holbrooke was tegen, maar het Witte Huis zette door. Berger, die schoorvoetend
toegeeft dat het achteraf misschien geen goed besluit is geweest, meende dat de
bondgenoten wel daarover geïnformeerd waren, maar Voorhoeve wist nergens van. Over
de humanitaire nachtmerrie deed de Verenigde Staten het zwijgen toe. De
documenten daarover zijn weg gelakt en Berger vindt dat hij wel genoeg heeft
gezegd. Over zijn op schrift gestelde opvatting dat de Bosniërs flexibeler moesten
zijn, geeft hij geen antwoord meer.
Het NIOD houdt vast aan de stelling dat er geen voorkennis
was. Sacirley vindt dat Nederland opheldering moet eisen van de Amerikanen. Volgens
Voorhoeve was er geen sprake van noodlot maar een weldoordachte politieke
beslissing, waarvan vele Bosniërs en enkele Nederlanders de dupe werden.