Schreeuw van de vrijheid
Het is bijna mei, tijd om te herdenken dat we ooit bevrijd zijn en tegelijk een oproep na te denken over de betekenis van vrijheid.
In het kader van dit blog ook over de vrijheid van de kunst en in het bijzonder die van de literatuur. Het is een weldaad om te kunnen schrijven wat men wil zonder bang te hoeven zijn om opgepakt te worden (al moet je het natuurlijk niet zo bont maken als publicist Micha Kat). Onze eindeloze vrijheid staat ver af van wat Nadjezjda Mandelstam schreef over de toestand waarin kritische schrijvers na de Russische revolutie verzeild raakten (zie mijn blog van 8 april j.l.).
Het is bijna mei, tijd om te herdenken dat we ooit bevrijd zijn en tegelijk een oproep na te denken over de betekenis van vrijheid.
In het kader van dit blog ook over de vrijheid van de kunst en in het bijzonder die van de literatuur. Het is een weldaad om te kunnen schrijven wat men wil zonder bang te hoeven zijn om opgepakt te worden (al moet je het natuurlijk niet zo bont maken als publicist Micha Kat). Onze eindeloze vrijheid staat ver af van wat Nadjezjda Mandelstam schreef over de toestand waarin kritische schrijvers na de Russische revolutie verzeild raakten (zie mijn blog van 8 april j.l.).
Waar betekent de vrijheid om zichzelf uit te kunnen spreken,
waar dient die voor? Het was een vraag die Alfred Kazin in de jaren zestig
stelde in het artikel The function of criticism today dat gaat over de functie
van de roman (zie mijn blogs van 15 en 16 januari 2011). Een vraag die mij, nadat de New
York Times haar nieuw leven inblies, niet meer losliet. Hoe kan de vrijheid het best gediend? Welke inspanning die vraagt, als
je tenminste net ik van mening ben dat vrijheid niet komt aanwaaien of dat die
met bandeloosheid van doen heeft, maar dat je er iets voor moet doen.Schreeuw van de vrijheid, schilderde Karel Appel.
Als recensent beoordeel ik literaire boeken maar volgens welke
maatstaven doe ik dat? Waarop dient de literaire kritiek zich te richten?
Ik stuitte laatst op het Volkskrant-artikel Er is altijd
een putje waar je in tuimelt van 20 december 2002 van Paul Depondt over de
Vlaamse dichter en schrijver Stefan Hertmans (1951), die in zijn essaybundel Het
putje van Milete (2002) ingaat op een uitspraak van Martin Walser, namelijk
dat de taal van de roman boven die van het argumentatieve vertoog staat, omdat
dat laatste niet geschikt is om de waarheid van ervaringen in uit te drukken.
Hertmans heeft tijdens het schrijven altijd de stelregel van
Paul Celan in zijn hoofd om het ja niet te scheiden van het nee.
‘Je hebt altijd iets dat je verdonkermaant, als je stellig probeert te zijn.’ Tegelijk vindt hij dat je moet durven pijnlijke vragen te stellen en het risico te lopen daarin verkeerd begrepen te worden.
‘Ook door jezelf verkeerd begrepen te worden. Dat is voor mij het verschil in een essay in de ware zin van het woord, in de traditie van Montaigne, dat je durft aan iets te beginnen waar je misschien mee in verlegenheid zult dreigen te komen met je eigen standpunten.’
‘Je hebt altijd iets dat je verdonkermaant, als je stellig probeert te zijn.’ Tegelijk vindt hij dat je moet durven pijnlijke vragen te stellen en het risico te lopen daarin verkeerd begrepen te worden.
‘Ook door jezelf verkeerd begrepen te worden. Dat is voor mij het verschil in een essay in de ware zin van het woord, in de traditie van Montaigne, dat je durft aan iets te beginnen waar je misschien mee in verlegenheid zult dreigen te komen met je eigen standpunten.’
Het schrijven van Hertmans is een weefsel, het zijn
hernemingen, met variaties. ‘Een romancier schrijft romans
en heeft vaak ook het gevoel dat al zijn romans een stuk van zijn leven
vertegenwoordigen, dat geldt ook voor mijn essays. Het is de roman van het
denken die je schrijft, daarin komen motieven, ik bots weer op dat thema waar
ik al jaren mee worstel, dat brengt zoveel woorden mee, dat moet ik maar weer
eens opschrijven, en door die woorden op te schrijven verschuift het weer een
centimeter, en had ik het niet opgeschreven dan was het niet opgeschoven.’
Ik wil niemand een strobreed in de weg leggen, maar ik ga er vanuit dat vrijheid en engagement op elkaar betrokken zijn, dat ze niet tegenstrijdig aan elkaar zijn, maar elkaar vooruithelpen. Schrijven is het summum van vrijheid. Een bevrijding uit dwingende kaders. Een her-denking van het verleden en daarmee een vlucht vooruit. Kunst en engagement horen bij elkaar, liggen in elkaars verlengde, het aangename en het nuttige gaan een pact aan met elkaar. Literatuur is niet louter een spel zonder maatschappelijke impact. Kunst als verheviging van de werkelijkheid toont iets van het menselijk streven en het menselijk tekort. Vooral begin mei.