Welcome, reader! According to Antony Hegarty in this second decade of the new century our future is determined. What will it be? Stays all the same and do we sink away in the mud or is something new coming up? In this blog I try to follow new cultural developments.

Welkom, lezer! Volgens Antony Hegarty leven we in bijzondere tijden. In dit tweede decennium van de eenentwintigste eeuw worden de lijnen uitgezet naar de toekomst. Wat wordt het? Blijft alles zoals het is en zakken we langzaam weg in het moeras van zelfgenoegzaamheid of gloort er ergens iets nieuws aan de horizon? In dit blog volg ik de ontwikkelingen op de voet. Als u op de hoogte wilt blijven, kunt u zich ook aanmelden als volger. Schrijven is een avontuur en bloggen is dat zeker. Met vriendelijke groet, Rein Swart.

Laat ik zeggen dat literaire kritiek voor mij geen kritiek is, zolang zij geen kritiek is op het leven zelf. Rudy Cornets de Groot.

Do not go gentle into that good night, Old age should burn and rage at close of day; Rage, rage against the dying of the light. Dylan Thomas.

Het is juist de roman die laat zien dat het leven geen roman is. Bas Heijne.

In het begin was het Woord, het Woord was bij God en het Woord was God. Johannes.



zaterdag 30 april 2011

Het oordeel (2011), documentaire van Pieter Fleury


Met in het achterhoofd de kritiek van de PVV die de rechterlijke macht het vuur aan de schenen legt, leek het me interesseant om eens te kijken naar de opleiding van rechters.
De 28-jarige Nederlands Marokkaanse Quafae Bahi, die in Leiden rechten studeerde en geselecteerd werd om in 2009 te beginnen met de zesjarige Rechter Ambtenaar in Opleiding, geeft ons een kijkje in de keuken.
We zien haar afwisselend tijdens de opleiding in Zutphen en haar eerste, zes maanden durende, stage als griffier in de strafsector bij de Rechtbank Zwolle.

De film begint heel vermakelijk met een mede-studente die vertelt dat ze vroeger al rechtertje speelde tussen de schuifdeuren met een toga aan. Op een dag had haar moeder de bef in de bonte was gedaan en was die roze gekleurd waardoor ze totaal van slag en in alle staten was.

Hoe leg je uit dat je als 30-jarige nog in opleiding ben? Hoe kies je tussen rechter of officier?
Dit zijn een tweetal vragen waarmee de studenten de opleiding beginnen.

De voorzitter van de opleiding legt uit dat ze in de praktijk met allerlei praktische problemen te maken zullen krijgen: dat ze bijvoorbeeld om vijf uur hun kind moeten ophalen terwijl het werk nog niet af is. Als het idealisme vervlakt, zegt ze, hou er dan mee op.

Tijdens de opleiding bespreekt men kenmerken van een rechter, een psycholoog geeft opdrachten, men doet een rollenspel. Een docent noemt hen het neusje van de zalm, een ander zegt dat rechterlijke uitspraken moeten passen binnen de cultuur. Het proces van rechtspreken is er een van eeuwen, er is diep nagedacht over de regels, men staat in een traditie.
Weer een ander zegt dat de bewijsregels vaak marginaal zijn en dat een rechter veel macht heeft.

De raadkamer is de vergadering van drie rechters over vier voorvragen en drie hoofdvragen, waarbij de jongste als eerste zijn of haar mening geeft en men probeert concensus te bereiken. Als iemand het onderspit delft en later toch gelijk krijgt is het niet de bedoeling dat aan de grote klok te hangen. Dat is het geheim van de raadkamer.

Een rechter houdt zich bezig met onjuist handelen en niet met goed en slecht. Maak duidelijk of je iemand wel of niet gelooft, luidt het advies. Je overtuiging is bepalend. Je moet kiezen wie er gelijk heeft en daar de bewijsmiddelen bij zoeken. Dat kan alleen als je besluiten kan nemen. Het is geen opleiding voor twijfelaars.

Quafae stelt zich voor aan de collega’s in Zwolle en vertelt dat ze een nieuw leven gaat beginnen. De president van de rechtbank vraagt haar dat uit te leggen. Quafae zegt dat ze uit Leiden komt en dat ze in deze nieuwe omgeving opnieuw vrienden moet maken en haar eigen weg vinden.

Haar mentor, strafrechter Erik Koster, zegt, voorafgaande aan een zitting, dat ze alleen hoeft te notuleren, vooral wat de verdachte zegt over de te lastenlegging. Quafae heeft moeite om de bef vast te knopen. Aan het begin van de zitting wordt de verdachte binnengeroepen. De officier van justitie leest de tenlastelegging voor. Quafae zit ijverig te schrijven, dan weer ernstig na te denken. Quafae sjouwt dikke stapels papier van rechtszaal naar werkruimte en moet zich soms haasten Koster heeft een aanmerking op haar verslag, pakt het wetboek erbij en toont haar dat het anders had gekund. Tijdens een nabespreking zegt een andere rechter dat het altijd aardig is om te zien of de verschijning van de verdachte klopt met het beeld dat in het dossier geschetst wordt

Tijdens een tussentijdse beoordeling zegt Koster dat de uitdrukkingen van Quafae soms niet correct zijn. ‘Kom maar met je ideeën,’ hoor, zegt hij, ‘stevigheid is belangrijk in dit vak.’

We zien een videoreconstructie van een geval waarbij een man een binnendringer met een mes steekt. Het slachtoffer ziet op straat zijn darmen naar buiten hangen.
Men bespreekt de strafmaat. Quafae spreekt over noodweer en geeft achttien maanden, een andere rechter wijst erop dat verdachte de zorg heeft voor zijn kinderen en een winkel heeft. Uiteindelijk komt Koster op 24 maanden, waarvan zes voorwaardelijk.

Soms geeft hij bij gebrek aan bewijs, iemand het voordeel van de twijfel, maar Quafae mist  uitdrukkingsvaardigheid in het Nederlands. Ze krijgt nog net niet de laagste beoordeling die mogelijk is.  

In het nagesprek vraagt de begeleider van de opleiding of zij zich op haar gemak en vrij voelde. Quafea zegt van wel, alleen had ze wel eens inhoudelijke twijfels en moet dan huilen. In de aftiteling lezen we dat ze de opleiding voortijdig verlaten heeft. Met dank aan deze aardige jonge vrouw voor haar bereidheid ons te laten kijken naar haar inspanningen.


maandag 25 april 2011

Wim Brands in gesprek met Cees Nooteboom, VPRO-boeken 24 april 2011


De grote wegbereider van ons allemaal, aldus Jan Brokken.

Vorige week kondigde Brands al aan dat de winnaar van de Bob den Uyl-prijs - schrijver van reisverhalen bij uitstek - deze week bij hem aan tafel zou zitten. Dat werd niemand minder dan Cees Nooteboom, van wie er naast het bekroonde Scheepsjournaal een hele berg boeken op tafel ligt als getuigen van een lange succesvolle carrière.

Ergens in het gesprek gaat het over de herinnering, een geliefd thema in de boeken van Nooteboom. Naar aanleiding van de opmerking van Brands dat de herinnering een hond is die gaat liggen waar hij wil, zegt Nooteboom dat hij zich nooit kan herinneren hoe lang of wanner hij ergens is geweest. Zijn hoofd zou dan ook te vol worden. Hij herinnert zich zaken die een ander vergeet en dat hij vergeet wat een ander zich herinnert. Vandaar wellicht ook dat er tegenwoordig een site is De wereld een reiziger zie: http://www.ceesnooteboom.com/?page_id=710, waarop de plekken staan opgetekend waar Nooteboom is geweest en wat zich daar heeft afgespeeld, zoals Spitsbergen waar de Russen tot 1995 de bodem exploiteerden en daarna een bijzonder landschap achterlieten of New York waar Nooteboom voor het eerst in het huwelijk trad aan de Morningside Ave en waar hij Het raadsel van het licht schreef.
Nooteboom had al vroeg een instinct om van huis weg te gaan, om maandenlang de wereld in te trekken, om plaatsen te zien, waar zestig jaar geleden nog maar weinig Nederlanders kwamen. Vooral het licht in het Zuiden, zo anders dan in het sombere Noorden, sprak hem aan. Hij voelt zich daar nog steeds thuis, past zich aan, doet mee, al blijft hij in zijn hart een Noorderling.

Brands vraagt aan het begin van het gesprek naar zijn ervaringen in de Achelse Kluis, een klooster aan de rand van Nederland en België, waar Nooteboom op zijn achttiende jaar door de abt aan het vertalen werd gezet. Hij wist echter al snel dat de gelofte van stabilitas loci niet aan hem besteed was en dat hij daar niet als oude man in een pij onder de grond gestopt zou worden. Kloosters zoals het Christ in the desert in de VS bleven hem zijn hele leven boeien vanwege het circulaire karakter van de tijd waarin het leven zich daar afspeelt. Het grensgebied met België had ook een grote aantrekkingskracht op Nooteboom. Tijdens zijn eerste fietstocht beschreven in Rode regen fascineerde hem het idee van de grens als een onzichtbare scheidslijn tussen de weilanden.

Na het klooster werkte Nooteboom een tijdje bij een bank. Hij bracht op de fiets geld naar deftige dames in het Gooi en stopte dan bij kasteel Groeneveld in Baarn, alwaar hij naar de ramen keek en mijmerde - schreef zoals hij het nu zou noemen - over de mensen die daar woonden. Die waren van een ander slag dan hij gedacht had: een man uit het verzet én bruidsfotograaf nodigde hem uit daar te komen wonen. Nooteboom schreef er De verliefde gevangene. In die tijd (1954) had hij zijn debuut Philip en de anderen al geschreven. Brands noemt het de magie van het verhaal dat het zoveel invloed had op anderen zoals op Safranski die het bejubelde.

Al zijn boeken zijn gebaseerd op reisnotities, zegt Nooteboom. Tijdens zijn reizen valt hem vaak op dat overal hetzelfde grondpatroon geldt met nuanceverschillen per cultuur. Zelf is hij ook veranderd. Hij gelooft in een zielsverhuizing tijdens het leven, waarmee hij bedoelt dat hij grote veranderingen heeft meegemaakt en dat hij lang niet meer dezelfde is als op zijn achttiende. Hij geeft toe dat hij op reis ook wel eens het idee heeft dat hij niet weet wat hij op zijn hotelkamer doet en dat hij dan denkt dat hij beter thuis had kunnen blijven, maar thuis voelt hij zich ook wel eens niet op zijn plaats.

Brands komt herhaaldelijk terug op de kloosterervaring en wil bijvoorbeeld weten of de ervaring van Nooteboom om in New York te kunnen verdwijnen in de massa daarmee te maken heeft. Omdat Nooteboom daar niet echt op ingaat, komt de vonk in het gesprek niet  tot stand. We moeten daarvoor terecht in boeken als Philip en de anderen, Rituelen en ’s Nachts komen vossen en wellicht ook in Scheepsjournaal.

zaterdag 23 april 2011

Het nieuwe taboe op de oorlog, verboden Arondéuslezing van Thomas von der Dunk


Een cultuurhistoricus met moreel besef monddood gemaakt.

Sinds 2004 organiseert de provincie Noord-Holland de Arondéuslezing, waarin aandacht voor maatschappelijke ontwikkelingen de gemeenschappelijke noemer is. Dit ter nagedachtenis aan de homoseksuele kunstenaar en verzetsheld Willem Arondéus, die in 1943 geëxecuteerd werd omdat hij deelnam aan een bomaanslag op het Amsterdamse Bevolkingsregister. Na Marjolijn Februari zou dit jaar cultuurhistoricus Thomas von der Dunk zijn entree maken in het provinciehuis dat alweer snel was uitverkocht. Vorig jaar plaatste men zelfs een video in een belendende zaal om aan de enorme belangstelling tegemoet te komen.

De zaal zal dit keer, als er niets verandert, leeg blijven omdat de werkgroep van vijf Statenleden die de lezing beoordeelde zich niet kon vinden in de inhoud. De Statenleden van CDA en VVD waren bang de PVV voor het hoofd te stoten. Dit is een trieste en onaanvaardbare ontwikkeling.

Von der Dunk schetst onder de titel Het nieuwe taboe op de oorlog een beeld van vroeger als een door de verzuiling verdeeld land, dat alleen De Oorlog had om in te geloven en waar niemand aan mocht komen. De Centrumpartij van Janmaat werd om die reden geïsoleerd. De tweede wereldoorlog was het enige dat ons verbond, waar we het altijd over eens waren, namelijk dat de brute verkrachting van de rechtsstaat, naast de uitroeiing van bevolkingsgroepen, nooit meer mocht plaatsvinden.

Het zou volgens Von der Dunk gratuit zijn om in 2011 een algemeen en nietszeggend verhaal te houden, juist omdat op dit moment de rechtsstaat onder vuur ligt vanwege het feit dat de PVV het niet zo nauw neemt met de gelijkheid van alle burgers voor de wet en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht.

In zijn polemische en stilistisch elegante betoog schetst Von der Dunk parallellen met de NSB die ook een laag democratisch gehalte had. De opkomst van een agressief populisme gaat gepaard met opportunistische politieke gemakzucht van de huidige regeringspartijen. De samenwerking met de PVV schept lastige dilemma’s over de koers die men moet varen. Het leidt tot overschrijding van de regels voor een humaan vreemdelingenbeleid en tot schipperen met principes van rechtvaardigheid en gelijkheid.

Het nieuwe taboe op de oorlog houdt in dat elke kritiek op de PVV de mond gesnoerd moet worden. De aanval van die partij op de grondwet wordt gebagatelliseerd om de illusie van eenheid in stand te houden. Von der Dunk werd het slachtoffer van zijn eigen verhaal en daarmee wordt het taboe bevestigd dat hij juist wilde doorbreken. 

In Pauw en Witteman van 21 april j.l. zegt Von der Dunk dat de mening over de inhoud van zijn lezing is veranderd sinds 6 maart j.l. toen de PVV in de Provincale Staten van Noord-Holland kwam.
We zien een vraaggesprek van RTV NH met Meino Schraal, Statenlid van het CDA, waarin die zegt dat de lezing teveel een partijpolitieke lading had en dat dat niet de bedoeling was.

Von der Dunk neemt het Schraal en van zijn collega van de VVD kwalijk dat ze advies hebben gevraagd aan Hero Brinkman, fractievoorzitter van de PVV in de Noord-Hollandse Staten, en zich door hem hebben laten ringeloren.  

Von der Dunk wijst erop dat ook het showproces van Moskovic past in het onderuit halen van de rechtsspraak. We zien een interview met Wilders waarin hij zegt dat rechters die niet hard genoeg straffen bij het RIAGG moeten gaan werken. De politiek kijkt het probleem weg, zegt Von der Dunk. Ministers slaan sinds de steun van de PVV aan de regering een hardere toon aan. De minister president vindt de PVV een normale partij. Von der Dunk ziet het als zijn morele plicht om hier zijn stem tegen te verheffen.

Frans Timmermans maakte op Facebook van de afgelasting een duel met VVD-er Boekestijn, maar ik denk dat er meer in het geding is. Trouw-lezers die in de krant van vandaag een drietal citaten krijgen voorgelegd, kunnen dat niet op waarde schatten. Het gaat om het hele betoog. Hierbij de link naar de lezing, die alsnog uitgesproken moet worden. We zijn het aan Willem Arondéus verplicht. De volledige tekst van de Arondéuslezing door Thomas von der Dunk is hier te lezen.


vrijdag 22 april 2011

Blue Meridian (2010), a cinematographic journey by Sofie Benoot through the South of the USA.


You flood in America and America floods in you (Philip Roth).

It feels as if we are on the boat on the Missisippi river that meanders as a blue meridian for 3770 kilometers through the USA, from the north to the south. It is autumn and we pass all kinds of landscapes, cities and people, a lot of them singing gospels as a way to survive.

Religion is everywhere. At a small memorial where someone asks us to pray for the men and the women in the U.S. army or in a Christian shelter for the homeless, where food is served in exchange for chapel services, that must transform the minds. 

A black preacherman says the consequences are yours when you don’t listen to Him and an old black woman sings that she was blind, but now she can see again and tells the childern that if you don’t love white people, then you don’t love God. A devilish white mininster tells his audience that his power comes from above and everybody sings Hallelujah and freedom.

A woman says that when Katrina came, she looked at the lightbulb and said that light was Jesus and she sang: This little light of mine, let it shine. She saw dead bodies passing by before she was brought to the Superdome, but she survived and Jesus knows why. There also is an angry white man who reads the poem Ite missa est in which he crucifies Jesus again for letting Katrina destroy their life.

But we start in Cairo, Illinois. A guitarman plays at the point where the Missisippi and the Ohio river come together. Cairo is a town with a lot of nailed houses. A black man behind his desk says he did not want to be major, but he saw the need for leadership and, remembering JFK’s call about what one can do for his country, he asked himself what he could do for his city. He is proud to be black, says it is important to see everything with his own eyes and wants to help resurrect his dying city. 

An elderly white woman says that a black gang from Chicago came to her town. From then on life kept going down and a lot of people left by train. She still loves her town, but she doesn’t like the way they try to change America.

A fisherman from Kentucky says his business will end because he has no children. The city of Columbus was at the river before, but they moved more inwards after the floods in the twenties and now the town is much smaller.

Historian Terry Winschel from Vicksburg speaks about the civil war. See also: http://www.roberteleecwrt.com/present/winschel.html Slavery was only one of its causes. More soldiers died in the civil war than in all the wars outside the USA together.
A man searching for metal in the surroundings already found a lot of bullets, uniform buttons etc. and says that the Confederate forces fought for freedom and against oppression from the Northern states and that even Lincoln said that the white race was superior.

The climbingplant Kudru was introduced by the Japanese to prevent the soil from washing away, but it ate the South, so now they are at war with foreign invaders.

A radio station in Ferriday warns against the West Nile-virus. The major says the seventies were a bad period for the town because the railroad came and Walmart made shops close. Northern people are not as friendly as Southern people, he says, and he hopes that young people will not leave.

The owner of a cold beer store hung the sign God have mercy on America on his wall but fears the the government will forbid it, like more and more they tell him what he is allowed and what not.

A woman of the Lewis house shows the heritage of her family, the way their house originally looked like. Her goal is to preserve the house with everything in it and she hopes one day she can vacuum everything.

Prisonners dressed in uniforms with big black and white stripes are mowing grass and cutting trees. The prison director says there are too many prisons in this area. He teaches them, next to skills, also faith, so they can make a good choose after their release. A 23-year old prisonner from Lafayette has been in jail for 51 months and has three more month to go. In the chapel a prisonner praises the Lord who brought him there, while a choir is clapping and singing behind him.

Finally we come to Louisiana, where green walls were built against hurricanes. Three black men rap about not being able to get out of the ghetto. They mean the Lower Ninth Ward, where a lot of black people lived. ‘Where were you, soldiers?’ a black officer cries out, ‘to rescue us when Katrina came?’ It makes him wonder. His country wasn’t a third world country, was it, but the land of the free and the home the brave?

Venice at the Gulf is the end of the world, a white man says. His land gets washed away by the canals that grow wider and wider. In fifty years nothing will be left, he fears.

After this eighty minutes journey, without always knowing exactly in that place we were but with a continious stream of impressions, I stay behind with wonder indeed about this country of the free, this home of the brave, where life is so bad, that so many have to ask the Lord for help.

donderdag 21 april 2011

Literair overleven (2008), Dirk van Weelden

Een pleidooi voor literair deelgenootschap.

Dit pamflet roept op tot debat en uitwisseling binnen de context van een literair debat dat
moet zijn gehouden in De Balie in 2008. Ik ken de uitkomst daarvan niet, maar doe daar, ook al is het wat laat, graag aan mee.

Van Weelden schetst de toestand in het literaire veld. Door de marktwerking ofwel het marketingeffect krijgen in de boekhandel enkele boeken veel aandacht krijgen en vele weinig. Chris Anderson baseerde daarop zijn theorie van de lange staart. Aan de kop bevinden zich de bestsellers, daarna is er een middenmoot en vervolgens een lange staart van vele boeken die in de supermarktachtige wereld met een sterk bedrijfseconomisch karakter matig tot slecht verkopen. Van Weelden was zelf blij dat hij tweeëntwintig jaar geleden geld kon verdienen met iets wat hij toch al wilde doen, maar het is geen vetpot en hij ziet ieder boek als een investering in overleven.

Uitgevers hebben weinig invloed meer, als een boek de deur uit is. Niet de criticus - iemand anders dan een boekbespreker - maar de in- en verkoop bepalen het lot van de schrijver. Over die criticus zegt Van Weelden het volgende dat zo mooi is, dat ik helemaal citeer:
‘Idealiter was het een onafhankelijk denker, een essayist die als deskundige en liefhebber literatuur begreep en daar op een eigen en pakkende manier over kon schrijven, maar vooral iemand met een eigen idee over literatuur, over de traditie, over de manier waarop literatuur deel uitmaakte van de bredere cultuur en de maatschappij, over de verhouding tussen de literaire werken en het leven van schrijvers en lezers. (…) Als de criticus literatuur besprak, dan ontleende het stuk zijn gezag aan de mate waarin hij erin slaagde het boek in kwestie in verband te brengen met zijn eigen ideeën over wat literatuur was of kon zijn, en vooral met helder geformuleerde inzichten over het menselijk leven, de menselijke natuur, de maatschappij, kortom, zijn gezag viel samen met zijn passie en deskundigheid als letterkundige en met het belang van zijn intellectuele duiding van wat er in de literatuur – en niet alleen in dit ene werk – gebeurde.’

Deze criticus is verdwenen, zegt Van Weelden, maar of we daar rouwig over moeten zijn in onze mondige maatschappij waarin iedereen zelf weet wat goed voor hem is, is de vraag. Kees Fens was de laatste die, in stijl, bescheiden en weemoedig, het licht uitdeed. In ieder geval heeft internet de verhoudingen veranderd. Het vormt vooral een netwerk voor poëzie.
Van Weelden wil niet het hoofd buigen voor de markt en de traditionele media. Literaire uitgevers dienen andere modellen ontwikkelen in een tijd die overeen komt met de long tail-theorie, waarbij aan de staart van de boekverkoop nog vele goede maar matig verkopende titels hangen.

Voor de strategie uit het vermarkte getto reserveert Van Weelden de term aanvallend spel:
hij zoekt het niet in straatrumoer of het direct en vermakelijk literair verwerken van actuele maatschappelijke en politieke kwesties, maar in kennis van de wereld, het leven en de menselijke geest die is opgeslagen in producten van de menselijke verbeelding. Literair schrijven is voor hem een combinatie van afstand nemen van de wereld en betrokkenheid op alle delen van het leven en de cultuur. Hij mijmert over een project op de Zuidas waarbij hij als schrijver met een typemachine onder de arm het moderne zakenleven vastlegt en hij kan ook lyrisch worden als het gaat om het ontwikkelen van een manier van schrijven die de dynamiek verbeeldt tussen gecultiveerde - en popcultuur.

In dit pamflet komen, zegt hij, twee lijnen samen: zijn gedachten over de positie van de literatuur in de cultuur én hoe men die kan versterken. Het begrip deelgenoot brengt die lijnen bij elkaar.
Er is meer dan de boekhandel alleen, zegt Van Weelden. Er zijn weblogs, schrijfcursussen en leesclubs, zelfs ondersteund door NRC die een literaire gemeenschap wil opzetten. Hij bespreekt activistische initiatieven zoals die van The New Press en The progressive Bookclub.
In Nederland kan het aloude en gerespecteerde literair tijdschrift De Gids een bijdrage leveren aan modernisering door het verspreiden van de inhoud van oudere jaargangen via de dbnl, door het tegelijkertijd oprichten van een forum en mogelijk ook via printing on demand. Terwijl Van Weelden zijn plannen ontvouwt, ziet hij de lezer schamper glimlachen. Maar hij gaat door. Spui25 vormt een knooppunt tussen netwerken van activiteit en informatie. Naast op openbaarheid gerichte initiatieven kan de vitalisering ook meer informeel geschieden via genootschappen en dat gebeurt ook al. Het gaat erom deelgenoot te worden en met afstand van de markt en de oude media de eigen vrijheid uit te buiten. Dat klinkt strijdvaardig en moedig en voelt beter dan slaafs naar de piipen van de markt te dansen. Ik doe mee.

woensdag 20 april 2011

Dikke vrienden (2011), documentaire van Marc Didden


Obesitas: volgens de WHO dé ziekte van de éénentwintigste eeuw.

In deze sympathieke documentaire toont Marc Didden (1949) een oud filmpje waarop hij als klein mager jongetje met zijn ouders voorkomt. Hij was zo’n jochie waarover men zou kunnen vragen of de moeder hem genoeg te eten gaf. Maar, zegt hij zelf, kleine apen worden groot. Vanaf zijn vijfentwintigste groeit hij vooral in de breedte. En hij haat dat. ‘Dikheid zit niet tussen de oren,’ zegt hij verschillende keren, ‘maar hier, hier en hier,’ terwijl hij met zijn vingers zijn wangen vasthoudt, zijn benen en zijn buik. 

Afgewisseld met een bezoek aan een gefingeerde diëtiste en een theaterperformance, waarin hij zichzelf beklaagd, laat Didden verschillende wetenschappers aan het woord over obesitas, die vastgesteld kan worden met de bio massa index, de BMI.

Katelijne Decochez, als medisch specialist verbonden aan het UZ te Brussel, zegt dat er sprake van overgewicht bij een BMI boven de 25 en van zwaarlijvigheid of obesitas boven de 30. Vervetting heeft te maken met een disbalans tussen vetopname en verbranding, maar er is ook sprake van een de genetische factor. Als je dikke ouders hebt dan heb je een grotere kans om zelf ook dik te worden. De disbalans leidt, naast gewrichts- en ademhalingsproblemen, tot vasculaire problemen, suikerziekte, trombose en leververvetting. In geval dat afvallen niet lukt, zijn er nog maatregelen als maagverkleining, ringen en ballonnen.

De Franse historicus Georges Vigarello stelt dat het beeld over dikte zich in de geschiedenis gewijzigd heeft. Vanaf het begin van de achttiende eeuw kreeg obesitas een medische bijklank. Vroeger kon dikte voordelen hebben: het verleende macht, status, en bij vrouwen vergrootte het de erotische uitstraling. In de Middeleeuwen werd dikte amoreel. Dit idee kwam van de clerus en de medici. Een dik mens kon zijn sociale taak niet vervullen. In de negentiende eeuw kwam men erachter dat vet verbrand kon worden. Tegenwoordig worden er meer eisen gesteld aan het lichaam. De persoon is zijn lichaam. De consumptie maatschappij probeert mensen tot veel eten te verleiden. Er zijn verschillen in eetpatroon tussen de verschillende sociale klassen. De lagere klassen eten minder gezond en vetter. We verwachten dat iedereen controle heeft over zijn of haar lichaam en nemen het de ander kwalijk als hij of zij geen zelfbeheersing toont.

Kunsthistoricus Johan Pas zegt dat het onderwerp dikte in de kunst niet veel nadruk krijgt, maar dit kan veranderen. De eerste overgeleverde sculpturen beelden dikke mensen uit, maar het is niet duidelijk of men dik was of wilde zijn. De volkse portretten van Brueghel dienden om de burgerij een gevoel van meerwaarde te geven. Rubens schilderde volgens de normen van de klassieken in een tijd waarin dun al in de mode was.

De diëtiste zegt tijdens hun eerste onderhoud dat Didden minder moet eten en meer bewegen. Alcohol maakt dik en koffie houdt vocht vast. Hij moet opschrijven wat hij binnen krijgt. Marc zegt in een later stadium dat hij daarover liegt en dat dat met doodsangst te maken heeft. ‘Weer honderd gram eraf,’ zegt de diëtiste blijmoedig en geeft Marc een kus op de wang.
‘Daar doe ik het nou allemaal voor, zucht Didden.  

dinsdag 19 april 2011

Darian Leader over depressiviteit, VPRO-boeken 17 april 2011


Over volksziekte nummer 1.

Wim Brands werpt een aantal vragen op. Wat betekent depressie? Heeft het te maken met ons onvermogen om te rouwen? Stoppen we ons verdriet weg omdat we er geen raad mee weten?

De Britse psycho-analyticus Darian Leader legt uit dat veertig jaar geleden slechts een half percent van de bevolking depressief was. In die tijd gebruikte men kalmerende middelen als valium, librium en seresta, maar sinds die markt wegens verslavingsgevaar instortte, moest de industrie iets anders bedenken en werden de anti-depressiva uitgevonden.
In de oude definitie van depressie ging het om een reeks symptomen die voortkwamen uit complexe unieke menselijke levensgeschiedenissen, maar vandaag de dag ligt het accent op de symptomen die met medicijnen onderdrukt kunnen worden. Depressie wordt gedefinieerd in termen, geschapen door de farmaceutische industrie. Leader wil liever onderzoeken wat er met iemand aan de hand is.

Brands oppert dat we daarvoor de tijd niet meer willen nemen.

Leader zegt dat het inderdaad gemakkelijker is om een pilletje te nemen, maar dat het zinvoller is om het verhaal achter de depressie boven water te krijgen. Hij schetst het voorbeeld van een oudere vrouw die niet meer kon lopen vanwege de rugpijn en die leed aan nachtmerries verband houdend met de scheiding in de oorlog met haar moeder. De fysieke en mentale symptomen ontstaan door het verdringen van herinneringen.

Brands toont een fragment van de shockerende toespraak die John Cleese uitsprak tijdens de herdenkingsdienst voor Graham Chapman die op 48-jarige leeftijd aan de gevolgen van alcoholmisbruik overleed. In de toespraak neemt hij de dood van Chapman op de hak. Cleese zegt blij te zijn dat hij onder de groene zoden ligt en dat Chapman het hem zeer kwalijk zou nemen als hij iets anders zou zeggen.

Leader legt uit dat Cleese hiermee het beeld doorbreekt dat men van Chapman had. Door beter te zien hoe iemand werkelijk was, versnelt men het rouwproces.

Sinds de eerste wereldoorlog, waarin zoveel doden vielen dat men geen tijd had om ze te betreuren, zijn de doodsrituelen minder geworden en geen deel meer van de sociale structuur.

Brands vraagt hoe Leader dan de golf van verdriet na de dood van Lady Di verklaart.

Volgens Leader wordt het persoonlijke verdriet zo verdrongen, dat het bij ingrijpende openbare gelegenheden vrijkomt.

Brands vraagt of er ruimte is voor nieuwe rituelen.

Leader zegt dat crematies die kans bieden en dat kunst daarbij een belangrijke rol kan spelen, namelijk omdat het iets schept uit het niets.

Brands vraagt of er daardoor wellicht minder medicijnen nodig zijn.

Leader antwoordt dat er nog steeds meer wordt voorgeschreven, omdat er in ons tijdperk geen ruimte voor de tegenstrijdigheden die tot het mens-zijn behoren en de nadruk ligt op één-dimensionaal geluk. 






maandag 18 april 2011

De man met de vier o's van Hans Dagelet

Marcel Möring over Louteringsberg, VPRO-boeken 17 april 2011

Wim Brands begint het gesprek met de vraag naar loutering. De hoofdpersoon uit het boek, Marcus Kolpa, die ook al in Dis optrad, heeft zijn achternaam Polak verhaspeld om niets meer te maken te hebben met de tweede wereldoorlog en zijn joodse achtergrond. Na de verdwijning in 1983 van zijn vrouw Chaja en vervolgens de dood van zijn moeder, heeft hij zich teruggetrokken op een berg.

Brands wil weten wat dat te maken heeft met de persoonlijke geschiedenis van Möring.
De schrijver vertelt dat zijn eigen moeder nooit over het verleden praatte omdat het te pijnlijk was. Hij weet wel dat ze in Rotterdam geboren is en samen met haar zusje overgebracht werd naar het oosten van het land, waar hijzelf is geboren. Zijn oma werd tijdens een razzia opgepakt en via Westerbork naar Sobibor getransporteerd en is daar om het leven gekomen.
In de jaren tachtig vroeg zijn vader hem om bij hem langs te komen. Möring toont zijn duimen om te laten zien hoe verschillend die waren van zijn vaders- en moederskant.
Zijn moeder leeft nog maar kan niet meer over vroeger praten waardoor het verleden duister is.

Möring kan geen levensverhaal construeren op basis van de feiten. In zijn romans maakt hij reconstructies. Dat was al zo in Het grote verlangen, dat gaat over een auto-ongeluk waarbij de ouders van Sam, Raph en Lisa om het leven komen en de kinderen in verschillende pleeggezinnen opgroeien. In In Babylon raken Natan Hollander en zijn nicht ingesneeuwd in een landhuis en krijgen geesten uit het verleden op bezoek.
In zijn werk speelt de vraag waar kom ik vandaan en hoe laat zich dat vertellen.
Iedereen is zijn geschiedenis, zegt Möring. Als die onbekend is, moet je die verzinnen. Er was een Duitser die de stamboom van zijn moederskant onderzocht en teruggaat naar het getto van Worms, maar veel levert hem dat niet op. Hij is gedwongen te onderzoeken wat er gebeurd is.

De jaren tachtig van de vorige eeuw, waarin Louteringsberg speelt, waren voor Möring een scharnierpunt tussen twee werelden. Hij baseert zich op de Engelse historicus Hobsbawn die in The Age of Extremes: the short twentieth century, 1914-1991 (1994) een beeld schetst van de vorige eeuw. In de jaren tachtig stortte de economie in en raakte men de idealen kwijt over de inrichting van de maatschappij zoals men die eerder voorstond. Ook de religie zette zich buitenspel. Door deze veranderingen raakte men het beeld van zichzelf kwijt en veranderde de nationale identiteit.

Möring (1957) is opgevoed met een geloof in de vooruitgang. In het dunbevolkte oosten van het land maakte hij de gijzelingsacties mee van de Molukkers en had men contact met RAF- leden. Brands breekt in door te zeggen dat hij in die jaren een spreekbeurt hield op de middelbare school over de idealen van die lieden en daarvoor een luid applaus oogstte. Möring bezocht vergaderingen van sympathisanten maar kon zich niet vinden in de gebezigde taal. Hij demonstreerde slechts één keer tegen het gebruik van de wurgpaal door Spanje tegen de Basken.

Terecht vraagt Brands of de ontheemde positie van Möring te maken heeft met zijn verleden. Möring bevestigt dat. Er gaat veel narigheid schuil onder ideologische veren. Hij wijst ook op het anti-semitisme van links. Het standpunt van de krakers was de mannen een raadsel. Mijn uitroep dat dat te maken had met de houding van Israël drong helaas niet tot hen door.

zondag 17 april 2011

De rijstebrijberg (een parabel)


Er was eens een jongen, Hans, die niets vermoedend elke dag op weg naar school langs een rijstebrijberg kwam. Dat hij daar niets van vermoedde had zeker te maken met de wind die altijd vanuit het noorden kwam, maar meer nog met de hoge schutting die men van hogerhand om de berg had neergezet. Zoals dat gaat ontstonden er kieren in het hout en ging de wind uit een andere richting waaien. In ieder geval kreeg de jongen er lucht van. Hij tuurde door een spleet en kon daarmee uit met zijn uitgestrekte vinger bij de rijst die heel zoet smaakte. Al gauw werd de vinger een hand en op zekere dag verscheen de jongen niet meer op school. Men vond hem vrijwel levenloos achter een opening half begraven onder de berg. Hij kermde nog wat en wreef over zijn zwaar opgezwollen buik. Men deed nog reanimatiepogingen, maar een toegesnelde arts stelde vast dat er geen redden aan was en men bracht hem op een ladder naar zijn diepverdrietige ouders die tegelijk blij waren hem nog enkele dagen onderdak te kunnen bieden. Het gat in de schutting werd gerepareerd en verstevigd met ijzeren pinnen opdat geen kind meer in de verleiding zou komen om zich aan de rijstebrij te laven.

Het moge duidelijk zijn dat dit verhaal zich afspeelt in het verleden. Niemand eet meer rijstebrij en boeken liggen zo goed mogelijk in het zicht, maar tegelijk staat de berg symbool voor de overvloed die er op dit moment heerst, aan boeken welteverstaan. Iedereen graait erin om er iets van zijn gading in te vinden en daar begint het probleem. Anders dan met de rijstebrij liggen de boeken voor het grijpen, maar net als Hans kun je, als je niet oppast, ziek worden van het teveel.

De tegenwoordige Hans heet Hank, omdat dat stoerder klinkt en loopt nietsvermoedend langs een boekenberg. Eerst ziet hij die niet eens, zo hoog is ie, maar als er enkele naar beneden donderen, pakt hij er eentje op en begint te lezen. Niet gek, denkt ie, best aardige kost, maar hij komt er niet echt toe om meteen een ander exemplaar te nuttigen, want hij heeft huiswerk te doen en voor zijn moeder nog een boodschap en voor zijn vader een klusje.
De volgende dag pakt hij echter weer een boek en na verloop van tijd merkt hij dat zijn kennis behoorlijk is toegenomen. Hij leest, lichtelijk begeesterd, in de krant over bestsellers, maar ook andere boeken die buiten de mainstream verschijnen hebben zijn interesse. Hij staat weer voor de berg en begint er boeken uit te trekken, vooral van schrijvers die hij niet kent. Van lieverlee raakt hij geïntrigeerd door de boekenbrij. Het zijn cadeautjes, belegde broodjes, het is niet minder dan een heerlijkheid. Hij krijgt er geen genoeg van, maar net als de oude Hans begint de hoeveelheid hem op te breken. Er is zo veel, verzucht ie.

Hij gaat naar een geleerde uit de buurt die hij altijd in de erker ziet lezen en vraagt hem naar diens manier om de boekenbrij te overleven. De oude man zet zijn leesbril af en kijkt de jongen diep in de ogen. ‘Het is de markt die het kwaad aanricht,’ zegt hij, ‘boeken zijn geen middel meer om nieuwe ideeën te verspreiden, maar producten waarmee geld wordt verdiend. Ook schrijvers treffen blaam. Iedereen werkt verder aan zijn oeuvre. Debutanten schrijven een tweede boek om te bewijzen dat hun eersteling geen toevalstreffer was, hetgeen in veel gevallen wel zo is. Maar om op je vraag terug te komen, Hank, het is een kwestie van selectie, zoals alles in het leven. Je kunt nu eenmaal niet alles lezen. Stel een lijstje samen met boeken die je de komende tijd wilt lezen en hou je daaraan. Laat je niet gek maken, joh. Succes ermee.’

Hank begint vol goede moed, maar die zinkt hem in de schoenen als zijn vrienden een roman bespreken en hij weet niet eens meer of hij die gelezen heeft. ‘Dit moet je lezen,’ krijgt hij een andere keer te horen. Nou vooruit dan maar, dan lees ik het wel tussen de andere boeken op mijn lijstje door. ‘Als je dit niet leest dan mis je echt wat,’ zegt weer een ander. Het gemaakte lijstje verdwijnt uit zijn blikveld. Als een razende leest hij voort, net als Hans, die zich door de brij probeerde te werken. U, die misschien ook kampt met problemen zoals die van Hank, kunt, als u stil bent, de bladzijden horen ritselen en Hank zwaar horen zuchten. Verder kan ik geen raad geven, want ik moet nodig verder. Met mijn lijstje.      

donderdag 14 april 2011

Aapje (gedicht)


Aapje



Net in het bos, een aapje,
grijs, vlak naast een boom.
Ik stond stil, het zat,
roerloos bezagen wij elkaar.
Pas nadat ik me omdraaide,
bewoog het zich en keek me na.

woensdag 13 april 2011

Meegelokt naar een drassig veldje (2004), Jeroen Vullings


Over de toenemende verstikking van de letterkunde.

Deze essays, die volgens de schrijver soms rigoureuze bewerkingen zijn van eerder veelal in Vrij Nederland geplaatste artikelen, gaan over literatuur in een wereld in verandering. Vullings stelt dat een criticus die erachter wil komen wat de literatuur voortstuwt, niet heen kan om maatschappelijke veranderingen die het zicht beïnvloed hebben op wat literatuur is. Hij noemt de explosieve groei van het boekenbedrijf, de opmars van het literaire interview, de onzekerheid van de literaire kritiek, de macht van de leesclubs, de populariteit van autobiografisch proza, het succes van gemaksliteratuur. En meer, zegt hij daar achteraan.

Vullings acht recenseren een kwestie van verscherpt lezen en schrijft sinds begin negentig over romans, maar ondervond aan het eind van dat decennium de gevolgen van de veranderingen en kreeg de behoefte meer over de literaire tijdgeest te schrijven.
‘Dit boek is dan ook het resultaat van een zoektocht. Naar wat literatuur vandaag betekent, niet alleen voor mij. Ik probeerde onder woorden te brengen welke kracht de literatuur bezit en welke genietingen zij te bieden heeft.’

In 2000 gaf Vullings een masterclass literaire kritiek aan een twintigtal aanstormende recensenten. Hij koos voor het laten beoordelen van De opdracht van Wessel te Gussinklo, die compositie belangrijker vindt dan stijl. Het gaat in bovenstaande boek om een labiele gymnasiast die tijdens een zomerkamp op de Veluwe uit de smaak valt bij zijn kampgenoten, bijvoorbeeld als hij indruk op hen probeert te maken door een - de kwalificatie is van Vullings - excessieve hoeveelheid boterhammen naar binnen te stouwen.
De aanstaande besprekers deelden niet de mening van de meester, die stelde: ‘Te Gussinklo voert de weerspannige lezer in zijn broeierige roman naar een drassig veldje. Vooral het behendig meegelokt worden naar die onaangename bestemming blijkt een bijzondere ervaring.’
Die formulering heeft te maken met de fascinatie van Vullings voor de Franse filosoof George Bataille die in La littérature et le mal (1957) stelt dat de literatuur een vrijplaats moet zijn voor verdrukte en verdrongen verlangens en stem moet geven aan het kwaad. Bataille bracht daarmee een schok te weeg bij hem teweeg die jarenlang doorwerkte. Arnold Heumakers vat in Schoten in de concertzaal. Over literatuur, politiek en het kwaad de visie van Bataille als volgt samen: ‘Met het Kwaad valt nooit voorgoed af te rekenen (...), maar er moet en kan wél een plaats voor worden gevonden, bijvoorbeeld in de kunst en de literatuur, waar de verboden en wetten zonder welke geen enkele beschaafde samenleving kan bestaan tijdelijk en plaatselijk mogen worden overtreden.’
Vullings legt die visie als een sjabloon over de literatuur. Albert Egberts is in De tandeloze tijd van A.F.Th van der Heijden al op zoek naar de soevereine wereld,die zich onttrekt aan ethische verboden en geboden en daarmee tegenover de wereld van de arbeid staat. Het is echter Quispel die in Advocaat van de hanen de soevereine wereld ook betreedt. De seksscène met een hoer die genoten heeft van haar vrijage met de advocaat en van hem als teken daarvan een paarse streep van opwinding op haar wang meekrijgt voor haar pooier, is volgens Vullings nog het meest bataillaans. Het is de vraag of zo'n sjabloon de inhoud recht doet en  ook niet andere verlangens zou kunnen omvatten, naar een andere werkelijkheid bijvoorbeeld, maar Vullings waardeert het waagstuk, zoals ook blijkt uit zijn bespreking van Siegfried van Mulisch. Het wilde, subversieve en gevaarlijke, dat tegenover de gemaksliteratuur en het workshopproza staat dat op geen enkele manier wil verontrusten, vindt hij ook in Lisa’s adem van Glastra van Loon en in Onpersoonlijkheid van Russell Artus.  

Zelfs in Het Bureau van Voskuil hangt vanwege de nutteloosheid van de kantoorwerkzaamheden een sfeer van soevereiniteit, terwijl Vullings toch niet veel moet hebben van autobiografische literatuur, die hij plastisch kwalificeert als prut, die, omdat er nu eenmaal niet alles door de pijpleiding kan, de doorgifte van literatuur doet stagneren.

Vullings verklaart de toename van autobiografische literatuur uit een behoefte aan herkennning en een verschraling van de literaire verbeelding. Ik vraag me echter af of hier niet de persoonljke smaak in het geding is, want bijvoorbeeld Frida Vogels begeeft zich mijn inziens ook aardig op een drassig veldje.
Geerten Meijsing verwoordt in Het slot van de sleutelroman het belang van het autobiografisch schrijven als volgt: ‘Niet alleen omdat ik zo mijn eigen leven kan inblazen in mijn fabricaties, maar vooral omdat mijn werk noodzakelijker en dwinggerder wordt naarmate het mij dichter op de huid ligt. Het krijgt meer ziel, ik kan er meer overtuiging in leggen, omdat ik mijzelf wijs kan maken dat mijn eigen boedeltje op het spel staat, mijn zielenheil is uiterste instantie.’
Vullings zelf formuleert als voorwaarden voor het autobiografische schrijven onder andere dat het verder moet reiken dan belijdenisproza of een opgedist levensverhaal, duidelijk ernaar moet streven om exemplarisch te zijn en eerlijkheid of waarheid minder van belang achten dan verteltechnisch vakmanschap en het vinden van de meest adequate formulering voor de ervaring.

Op die onderschikking van de werkelijkheid ten opzichte van de verbeelding richtte zich waarschijnlijk de kritiek van Hans Goedkoop (zie dit blog op 22 maart j.l.) toen die opmerkte dat de meeste critici tegenwoordig de werkelijkheid alleen nog als retorisch stijlmiddel zien, maar in Wie P.C.Hooft zegt, zegt penose in De Gids van december 2007 blijkt Vullings daarover toch een andere opvatting te hebben. Hij zegt hierin dat de werkelijkheid als actualiteit in een geëngageerde roman – mits bedeesd in zijn bekeringsdrift – in handen van een aanzienlijk talent de letteren zou kunnen verrijken. Hij noemt als voorbeelden Naema Tahir, voordat ze door Lubbers werd ingepalmd en El Bezaz die door moslimfundamentalisten de mond werd gesnoerd, maar ziet nog het meest daarvan terug bij Vlamingen als Yves Petry, die, anders dan zijn Nederlandse collega’s - in proza met een prachtige stijl dat dwingt tot doorlezen als tot langzaam en innig genietend herkauwen - ongezouten kritiek op de huidige maatschappelijke verhoudingen durven te leveren.

Sinds het schrijven van Meegelokt zijn we alweer bijna tien jaar verder en de modernisering dendert onverminderd voort. Vullings constateerde in 2007 al dat het alleen maar erger is geworden. De term akoïsering doet ouderwets aan, het boekenbedrijf is een economische aangelegenheid geworden. Wellicht doelde Vullings in zijn Inleiding, met zijn opmerking dat er méér is dan de door hem besproken veranderingen, op de wurggreep die de markt op de literatuur heeft gekregen. De Kroatische Dubravka Ugresic legt mijns inziens de vinger op de juiste plek door te ageren tegen de (gevolgen van de) marktwerking. Verkoopcijfers hebben de plaats ingenomen van literaire criteria. Hoewel Vullings zelf ruimte open laat voor verrassingen die nooit uit te sluiten zijn, zal het hem aan het hart gaan dat ook deze  gebundelde kritiek algauw een winkeldochter is geworden.

Hoe kenteren we het tij? Moeten we wachten tot de leeskringen steeds betere romans lezen en ook gedichten, verhalen en essays. Of op een andere tijdgeest, zoals Graa Boomsma in Adam in Amerika in navolging van de Engelse literatuurbeschouwer David Logde schrijft?

Goedkoop stelt dat de overvloed aan boeken die over ons wordt uitgestort, schreeuwt om criteria voor goede literatuur. Vullings werpt een blik op hetgeen eerder in de pijpleiding gebeurt. De literair redacteur heeft het afgelegd tegen de literair agent en de uitgeverij hecht meer geloof aan de markt dan aan het oeuvre van een schrijver. De laatste gaat vervolgens zelf samen met zijn agent op zoek naar een uitgeverij waar hij zijn product het beste zal renderen. Lezers zijn meer geïnteresseerd in anekdotes uit het leven van de schrijver. Het literaire interview gaat alleen over human interest en draagt niet bij tot meer inzicht in het boek. Schrijver, uitgever en lezer draaien benauwend om elkaar heen.  

Bataille kijkt heel anders naar de samenzwering tussen schrijver en lezer. Literatuur is volgens hem communicatie en vraagt om loyaliteit. Er is medeplichtigheid tussen schrijver en lezer. Het gaat hier om een schandelijke (cursivering van JV) verstandhouding, omdat auteur en lezer samen weet hebben van iets wat in de wereld beter geheim kan blijven, maar dat ze desondanks niet onuitgesproken willen laten: een essentiële waarheid. Het verschil tussen auteur en lezer bestaat daarin dat de auteur het schandalige uit moet spreken en dat de lezer het als waar kan erkennen.
‘In de literatuur negeert de schrijver zichzelf, ziet hij af van zijn eigenheid ten gunste van zijn werk. En hij negeert ook de lezers ten gunste van het lezen, aldus Bataille.’
Een dergelijke zinssnede klinkt verontrustend genoeg in een tijd waarin een schrijver een personality moet zijn, die vooral goed moet overkomen in de media.

vrijdag 8 april 2011

Korreltjie niks is my dood, documentaire over Ingrid Jonker


Een Zuid-Afrikaanse Marilyn Monroe met een groot politiek hart.

In deze met een Zilveren Roos bekroonde documentaire uit 2001 portretteert Saskia van Schaik de Zuid-Afrikaanse dichteres Ingrid Jonker, die leefde van 1933 tot 1965, toen ze op 31-jarige leeftijd de zee inliep.

Dertig jaar na haar dood wordt ze tot leven gewekt door Nelson Mandela die tijdens de opening van het parlement haar gedicht Die kind voorleest, dat gaat over een kind dat tijdens de rassenonlusten in de armen van de moeder door de politie wordt doodgeschoten. Dat kind is niet dood, heet het in het gedicht, het wilde alleen maar spelen in de zon, het is een man geworden die door Afrika trekt, een reus die door de hele wereld trekt, zonder pas.

Ingrid Jonker werd geboren aan de Kaapse kust en, vanwege een geestesziekte van haar moeder en de afwezigheid van haar vader, samen met haar zus Anna opgevoed door haar diepgelovige oma. Ze raakte al snel in de ban van bijbelteksten.

Cathy Bairos, de dochter van Anna, zegt dat Ingrid een vrijgevochten kind was, dat weinig naar school ging maar altijd in het veld te vinden was en dat de vissers haar Hallelujah gedichten zongen.

Na het overlijden van haar moeder wordt Ingrid op twaalfjarige leeftijd ondergebracht in het gezin van haar vader Abraham, een conservatieve Afrikaner, die ooit schrijver wilde worden maar later een politieke carrière ambieerde. Naar school gaan in een uniform was andere koek, maar vooral smachtte ze naar de erkenning van haar vader. Ingrid schreef op haar zestiende haar eerste gedichtenbundel Na die Somer (1949) en droeg de tweede, haar debuut Ontvlugting (1956), aan hem op.

Antjie Krog zegt dat Ingrid geen verheven poëzie schreef en dat haar vader er niets van wilde weten. Ze trouwt met de twintig jaar oudere schrijver Pieter Venter, woont in Johannesburg maar dat huwelijk loopt na drie jaar op de klippen en Ingrid vertrekt met dochter Simone (zie foto) naar Kaapstad en de kunstenaarskolonie van Clifton Beach, die onder invloed staat van het existentialisme en de Nederlandse Vijftigers. De twintig jaar oudere Jack Cope wordt haar grote liefde. Breyten Breytenbach, die net zo oud is als Ingrid, ervaart haar als weerloos, koppig en net zo verwend als Marilyn Monroe. Vriendin Marjorie Wallace noemt Ingrid heel lichamelijk en dochter Simone herinnert zich dat ze altijd op het strand speelde. Michael Cope, de zoon van Jack, zegt dat Ingrid heel sexy was en dat haar aanwezigheid altijd chaos in huis teweegbracht. Jack praatte veel met haar over (apartheids-)politiek. Michael noemt hun politieke verzet esthetische rebellie. Breytenbach zegt dat Zuid-Afrika een moreel schizofreen land is: een sociale hel in een natuurlijk paradijs en dat Ingrid daar stuk aan ging.

De bloedige opstand in Sharpville in 1960 tegen de pasjeswetten inspireerde Ingrid tot het gedicht Die kind. Kleurling en docent Sandile Dikeri noemt het een echt jaren zestig gedicht. volgens Antjie Krog gebruikte Ingrid de taal van de kleurlingen en werd haar politieke kant onderbelicht. Abraham moest de censuurwetten door het parlement loodsen en ook het gedicht Die kind. De controverse tussen vader en dochter werd in de kranten breed uitgemeten.

Schrijver André Brink, een belangrijk woordvoerder van de Sestigers, gaat in 1963 naar Kaapstad en wordt haar minnaar. Hij noemt haar vurig en hartstochtelijk, zowel persoonlijk als politiek en het samenzijn met haar is zowel een hemel als een hel.
Ingrid voelt zich verscheurd omdat Jack zich niet wil binden en André niet wil scheiden.  
In 1963 verschijnt Rook en Oker. Door de prijs en een beurs kan ze naar Europa reizen. Ze krijgt in Amsterdam ruzie met André, met wie ze naar Parijs zou gaan, over haar verkwistende levensstijl. Later gaat hun droom toch in vervulling. Ze verkennen Parijs samen met Breytenbach. De tweestrijd tussen André en Jack die haar dagelijks schrijft en vindt dat André haar niet waard is, put Ingrid uit en leidt tot een opname in de kliniek St. Anne.

Simone zegt dat haar moeder bij terugkeer was veranderd, ongelukkig en neerslachtig. De politieke toestand is niet verbeterd en schrijvers zijn verboden. In een van haar laatste gedichten Ik drijf op de wind kondigt ze haar dood aan. Het bericht van André dat hij zijn vrouw heeft verlaten voor een ander betekent het begin van het einde. Als haar vader, die aan het jagen is, van haar dood hoort, zegt hij dat ze haar moeten teruggooien in zee. André Brink werd tijdelijk met blindheid geslagen en besloot niet naar haar begrafenis te gaan. Omdat dat een door haar vader geregisseerde gebeurtenis was, kwamen haar vrienden een dag later terug om afscheid te nemen. Jake Cope was verward en Simone was er niet bij, omdat ze te jong werd geacht. Ingrid had geschreven dat ze tegen haar moesten zeggen dat het een ongeluk was geweest, maar ze vertelden haar de waarheid. Simone heeft daarna een lange, moeilijke weg terug moeten afleggen. Dat Mandela het gedicht voorlas was belangrijk voor haar herstel. Abraham dronk zich dood.   

Tot slot gaan we met Sandile Dikeri naar Nyanga East, waar het huis staat van de familie van het vermoorde kind. Daar treffen we een zus. Ze vertelt dat het om haar broertje ging, Wilberforce ofwel Mosuli, hetgeen trooster betekent. Omdat hij eg ziek was, ging men met hem naar het ziekenhuis maar daartoe moest men een roadblock passeren.
De zus leest het gedicht dat ze niet kent, evenmin als de schrijfster ervan. Die kind is nie dood nie. De zus begrijpt het. Haar gezicht wordt prachtig in beeld gebracht door de camera van Hans Fels.  

Die kind wat dood geskiet is deur soldate by Nyanga en Korreltjie niks is my dood staan op http://www.muurgedichten.nl/jonker.html

woensdag 6 april 2011

De vlakte en de vrijheid: literaire kritiek online, Spui 25, 5 april 2011


Prijs een boek aan alsof het een beha is!

Daan Stoffelsen heet de aanwezigen in Spui 25 welkom en memoreert dat Recensieweb ook in 2007 een avond belegde over literaire kritiek online maar vanwege veel nieuwe ontwikkelingen in de papieren en digitale media is een herneming gerechtvaardigd.

Fabian Stolk, docent moderne letterkunde aan de Universiteit van Utrecht, verzorgt de inleiding, die vooral zuur moest zijn om de geest uit de fles te krijgen. Hij kraakt meteen een artikel op het weblog van De Amsterdamse lezing - die toch vaak kwalitatief van hoog niveau is - omdat men Haantjes van Kluun  bespreekt terwijl men dat niet gelezen heeft en waarbij dus elke fundering ontbreekt.
De literaire kritiek in de krant heeft met sterretjes en toppertjes in waarde ingeboet en gaat meer op die op internet lijken. Beide media groeien naar elkaar toe: het scherm wordt groter, de krant kleiner. Gelukkig zijn er op internet ook goede boekbesprekingen, zoals op Recensieweb en deReactor.org. Samen hebben die tweehonderd recensenten. Stolk leest nog steeds het liefst krantenkritieken omdat hij dan weet wat hij kan verwachten. De beoordeling is gebaseerd op beleid, continuïteit, redactie, vakmanschap op basis van een goede opleiding en arbeidsvoorwaarden.

Volgens Stoffelsen is het redactionele kader van belang ook bij Recensieweb.

Lidewijde Paris van uitgever Ailantus vindt dat kranten het laten afweten. Ze mist argumentatie in recensies. In plaats daarvan wordt vaak te veel weggegeven. Eerder wist ze van een criticus wat zij aan hem of haar had. De aanprijzing van een nieuw boek verschilt  niet met die van een beha: ‘Toon wat een man wil zien en verhul wat hij wil ontdekken.’ Maar aanprijzen is iets anders dan beoordelen, denk ik zelf. Paris is vooral geïnteresseerd in wat de lezer van een boek vindt en dat hoeft dan niet volgens de normen van een krantenrecensie. 

Joost de Vries, criticus van De Groene, vindt dat er teveel boeken verschijnen, terwijl tegelijkertijd de kranten dunner wordt. Het is moeilijk om in een kort stukje een duidelijke oordeel te geven.

Luchtige besprekingen zoals De voorproef van Elsbeth Etty in NRC voegen volgens Paris weinig toe.

Arjen van Veelen wil het vooral over de vorm hebben en niet over de inhoud. De sociale media bieden een nieuwe manier om boeken te bespreken, waarbij interactie en meer snelheid mogelijk is. Hijzelf heeft geen krant meer nodig. Zijn Facebook-vrienden gidsen hem door de boekenberg. Korte krabbels en linkjes naar doorwrochte artikelen, zoals een artikel van vierduizend hits van Bas Heijne over de toestand van de hedendaagse Nederlandse cultuur (http://www.nrc.nl/nieuws/2011/01/05/bas-heijne-het-populisme-keert-zich-tegen-de-verlichting-niet-geheel-onterecht/), zijn naast elkaar te vinden.

Stolk vraagt zich af waarom snelheid zo belangrijk is. De Vries zegt dat een boek een mediafenomeen is en Paris dat een boek maar drie maanden in de winkel ligt.

Stolk is niet geïnteresseerd in andermans mening, maar wil kwaliteit. Van Veelen zegt dat kwaliteit op internet ook geboden wordt, maar zelf zie ik tegenwoordig dat er veel voor de eigen parochie wordt gepreekt.

In de zaal ergert iemand zichzelf eraan dat de sociale media tegenover de papieren gezet worden. Een andere reactie betreft de kwaliteit van boekbeoordelingen: meningen over boeken zijn wat anders dan besprekingen, waarin onderscheid wordt gemaakt tussen goed en niet goed.

Paris vindt die opvatting achterhaald. Smaak en kwaliteit moeten niet door elkaar gehaald worden. Gelukkig komt iemand uit de zaal hier later op terug en stelt dat het, zoals Stolk al in zijn inleiding zei, gaat om het schiften van kwaliteit of geschift worden. Het aanbod is zo groot dat er een taak ligt voor de kritiek. Dat past in mijn opvatting in mijn artikel over Een verhaal dat het leven moet veranderen uitte. Zie 22 maart j.l..

Van Veelen ervaart het probleem van de schifting niet zo.

Verder werd er gepraat over het verdienmodel, dat voor literatuur moeilijker blijkt te liggen dan voor andere levensterreinen. Paris hoorde dat De wereld draait door liever geen mompelende schrijver toont, maar later op de avond zag ik wel een aardig gesprek van Pauw en Witteman met Anton Dautzenberg naar aanleiding van zijn boek Samaritaan. Wellicht zoekt men het bij de verkeerde programma’s. En waarom trouwens meedoen met die hype?

Uiteindelijk was er weinig nieuws onder de zon: doorwrochte kritiek en snippers informatie over boeken blijken naast elkaar te bestaan, net als gefilterde kritiek in de krant en ongefilterde op allerlei internetsites. De diversiteit is alleen maar groter geworden. Door internet krijgen ook boeken de kans die in de krant geen ruimte krijgen. Mijn stelling uit een eerder artikel over de functie van literaire kritiek (2) van 17 januari j.l. onder de kop Laat duizend bloemen bloeien, blijft overeind. Dat is mooi, vooral in deze tijd van het jaar.

Wilt u meepraten over de vraag hoe recensiesites zich kunnen onderscheiden van papieren media?  Discussieer mee op LinkedIn:

aangepast, onder andere met een link naar het artikel van Bas Heijne, 18 juli 2011 om 10:56 

zondag 3 april 2011

Johan de Boose over Bloedgetuigen, VPRO-boeken 3 april 2011

De ander als potentiële maaltijd.

Slavist Johan de Boose is een begenadigd schrijver van reisreportages die zich afspelen in het Oosten van Europa. Zo reisde hij in De grensganger langs het IJzeren gordijn en schreef hij over Kroatië in De poppenspeler en de duivelin, een boek dat ik recenseerde op literair nederland. nl.
Inmiddels heeft hij een hardrode roman afgeleverd, die Wim Brands aanduidt als een baksteen en die gaat over de bloederige twintigste eeuw. De Boose begon al op zijn achttiende aan het boek toen hij de grootouders van zijn vriendin in Gent ontmoette en de grootmama hem meedeelde dat haar zoon in de Tweede Wereldoorlog naar het Oostfront was gegaan en in 1943 in Leningrad was gesneuveld. In de familie werd zelden over de zoon gepraat, maar De Boose voelde de leegte eromheen. Omdat de ooggetuigen van die episode aan het verdwijnen waren, begon De Boose met gesprekken. Ouderen van 85 jaar waren nog opmerkelijk helder van geest en verdedigden hun visie. Hun ideeën sloten aan bij hun opvoeding in de jaren voor de Tweede Wereldoorlog toen, als een reactie op de onverwacht gruwelijke Eerste, de eenheidsidealen van het flamingantisme aangeprezen werden. Men wilde Europa bevrijden van de oude vormen en een nieuwe orde scheppen. Jodenvervolging en concentratiekampen hoorden daar niet bij. De Boose confronteerde de mensen daar wel mee, maar daar wist men in die tijd niets van af. Vanuit het heden is het gemakkelijker achterom kijken dan vanaf de jaren twintig, zegt De Boose. Men was voor het katholicisme en tegen het communisme. Jonge mannen waren bereid in het Vlaamse Legioen tegen de Sovjet Unie te vechten, maar dat legioen bleek eenmaal in Duitsland aangekomen niet te bestaan. Een deel werd tegen hun zin ingelijfd bij de Waffen SS, een ander deel sloot zich aan bij het Hollandse Legioen. De idealen verbrokkelden tijdens het beleg van Leningrad dat drie jaar duurde en waarbij het Duitse leger de stadsbevolking uithongerde en zelf omsingeld werd door het Rode leger. Het leven was barbaars in de stad. Vanwege voedselgebrek ging men over op jassen, huisdieren, houtblokjes en soep van lijm of motorolie. Men zag zelfs de ander als een potentiële maaltijd.
De Boose beschrijft in Bloedgetuigen het leven vanuit drie hoofdpersonen: een Russische vrouw, een Vlaamse collaborateur en een joodse Russische soldaat die twijfelt aan de communistische idealen en hoopt dat met het verslaan van de Nazi’s ook de rode dictatuur ten einde zal komen.
Door te schrijven probeert De Boose de geschiedenis te begrijpen en terug te halen wat de strijders bezielde en hun fanatisme te verklaren. Hij antwoordt dan ook niet instemmend op de vraag van Wim Brands dat er ook lieden waren die al snel inzagen dat het de verkeerde kant op zou gaan. Brands besluit dan maar met de constatering dat hijzelf gemakkelijk praten heeft.

Zie: http://www.literairnederland.nl/2009/06/18/recensie-de-poppenspeler-en-de-duivelin-johan-de-boose/ voor mijn recensie over De poppenspeler en de duivelin

zaterdag 2 april 2011

Symposium over de Arabische lente, vrijdag 1 april 2011


Dromen van een Arabische lente?

Internationaal secretaris van de PvdA, Marije Laffeber, leidt de middag in met een korte terugblik op de recente ontwikkelingen in de Arabische landen, de vraag wat de toekomst hen gaat brengen en wat Europa kan doen om een democratische ontwikkeling te bevorderen.

Frans Timmermans, buitenlandwoordvoerder van de PvdA Tweede Kamerfractie, geeft een eerste aanzet tijdens het plenaire gedeelte. Zoals Zhou Enlai, de eerste premier van de Chinese Volksrepubliek, nog niet wist wat hij van de Franse revolutie moest vinden, zo ook is de uitkomst van de huidige volksopstanden ongewis. De landen zijn nauwelijks met elkaar te vergelijken. Tunesië en Egypte werden niet geplaagd door etnische conflicten en hebben een relatief jonge, goed opgeleide bevolking die via de nieuwe sociale media communiceert en daarmee de oude kliek van Ben Ali en Mubarak relatief gemakkelijk opzij kon schuiven. Al Jazeera verdient de Nobelprijs voor de vrede, zegt Timmermans met instemming van de zaal, voor de beelden die zij de wereld inzond.
In de Arabische wereld is veel wantrouwen naar het westen. Om de steun van de Arabische landen niet te verliezen, is een gematigd strategie van het Westen in Libië op dit moment het beste.
De koude vrede tussen Israël en de Palestijnen is gegrond op afspraken met de oude machthebbers, die echter nooit door de bevolkingen werden onderschreven. De veranderde verhoudingen vragen van Israël een vreedzamer opstelling. Ook het Nederlandse beleid dat Israël door dik en dun steunt, moet veranderen.
De Arabische lente zal niet gemakkelijk naar een zomer leiden, maar het is winst dat machthebbers niet meer zo gemakkelijk hun eigen bevolking kunnen uitmoorden.
De veranderingen zullen ook van Europa de nodige aanpassingen vergen.

Petra Stienen, auteur van Dromen van een Arabische lente, laat het filmpje De stem van de vrijheid zien waarin de Egyptische revolutie bezongen wordt. Haar boek was niet profetisch, zegt ze, maar het resultaat van goed luisteren in de tien jaar dat zij in de Arabische wereld leefde. Zij wil een doorgeefluik zijn voor stemmen in de Arabische wereld die streven naar bevrijding. In haar boek komen vrouwenrechtenactivisten aan het woord. Ze deed met geld van de Nederlandse ambassade kleinschalige projecten in het Egyptische achterland en leerde de noden en wensen van de bevolking kennen. Er is gebrek aan kennis, vrijheid en vrouwenparticipatie.
In Nederland wil men vooral het Moslimbroederschap, militairen en meisjes met hoofddoek horen. Dat is vooral gebaseerd op angst. Zijzelf hoort liever stemmen van moedige mensen, die zich uitspreken in een dictatuur. Volgens Stienen is er een mentaliteitsverandering gaande. Het conflict met Israël speelt minder een rol. Men wil vrij zijn net als in het Westen en de eigen toekomst bepalen. Er zou meer uitwisseling moeten zijn. Democratie, een besmette term na de inval in Irak, moet uit het hart komen. Voor ons is het van belang om respect te tonen, overeenkomsten te zien, contact te houden.   
   
Uit de zaal reageert de Tunesische journalist Fatih Mourali die als intermediair optreedt voor Nederlandse actualiteitenrubrieken en die de menselijke waardigheid beklemtoont. In de werkgroepen die na het plenaire gedeelte volgen neemt hij deel aan de werkgroep Democratisering en spreekt daar over jongeren die met een schietschijf op de borst naar de politie liepen en doodgeschoten werden. Mensen werden gemarteld en verkracht met medeweten van Europese ambassades. Hij vindt het onverteerbaar dat in Utrecht nog een straat naar de eerdere alleenheerser Bourguiba is genoemd. De huidige leiding in Tunesië bestaat uit oude mannen die tot de vroegere elite behoren. Arabieren die hier in West Europa wonen, zouden een intermediërende rol kunnen vervullen. Het is van belang dat er een free flow of information komt en dat men afrekent met de kliekvorming.

De Egyptenaar Cheriff Osman, lid van de 6 aprilbeweging, zegt dat ook in zijn land de oude elite nog aan de macht is. Hij is net weer terug uit Egypte. De politie is uit het straatbeeld verdwenen en de chaos toegenomen. Helaas heeft zeventig procent van de bevolking voor een aanpassing van de huidige grondwet gestemd, waarbij de islam de staatsgodsdienst blijft. Men werd in de stemkeuze sterk beïnvloed door het Moslimbroederschap, dat een belangrijke invloed heeft in de gemeenschappen. Egypte is het centrum van de Arabische cultuur en van belang voor de ontwikkelingen in andere landen. Op het ogenblik halen de Saoedi’s hun aandelen uit Egypte weg.  

Hoogleraar Internationale Betrekkingen Paul Aarts is nog somberder. Churchill vond democratie een slechte staatsvorm omdat die leidt tot tirannie van de meerderheid en juist in het Midden Oosten zijn veel minderheden. Democratie biedt evenmin een garantie voor economische ontwikkeling. Het is geen lineair proces maar het gaat met vallen en opstaan. Het is belangrijk om niet te snel partij te kiezen. Europa heeft veel boter op zijn hoofd en moet eerst zijn excuses aanbieden en zich daarmee inzetten om te helpen, bijvoorbeeld in Libië met het opzetten van een rechtssysteem, en de importtarieven voor Arabische producten verlagen. Ook de blokvorming tussen staten in het Midden Oosten moet men stimuleren en ophouden met het leveren van wapens.
Arjen Berkvens van de Alfred Mozer Stichting zegt dat het cynisme over democratie dat na de inval in Irak groot was, verdwenen is. De vraag naar hulp moet uit de landen zelf komen. Het mag niet zo zijn, zoals eerder in Oost-Europa, dat consultants worden ingevlogen die wel eens zeggen hoe de economie georganiseerd moet worden.

Een vrouw uit de zaal zegt dat democratie een proces is, geen recept of blauwdruk, want dan krijg je, zoals Arjen Berkvens zei, stembusfetisjisme. Democratie is het met elkaar uithouden ondanks verschillen van mening. Het westerse democratische model is niet zaligmakend. Internationale vrouwenorganisaties kunnen van onderop een belangrijke rol vervullen.
Een andere reactie, van Thomas, een bekende in de AMS, betreft het dubbelzinnige verlangen van de bevolking naar democratie, die in tijden van dictatuur en corruptie toch eigen voordelen wist te behalen. Paul Aarts zegt hierop dat de relationele maatschappij moet plaatsmaken voor een rationele, waarin voor nepotisme geen plaats is. Een gediversifieerde economie maakt samenballing van macht minder mogelijk. Onderwijs is van het grootste belang om de democratie te bestendigen en tegenkrachten geen kans te geven. De interesse in Europa voor de Arabische cultuur moet zeker nog groeien.

Tot slot van de middag geeft Philip Cordery van de Europese socialisten voor de voltallige groep zijn visie op de zaak, maar brengt weinig nieuwe gezichtspunten aan. Wellicht had zijn rede beter vervangen kunnen worden door een meditatie, zoals door een deelneemster in de wandelgangen werd gesuggereerd. Daarmee zouden wij een handreiking doen naar de islamieten die op dat moment met het vrijdaggebed bezig waren en daarna in Syrië, zoals ik later op de televisie zag, weer de straat opgingen.