Kijkje in de keuken van de literatuurcriticus
De gezaghebbende Engelse literatuurcriticus James Wood schrijft
boeiende artikelen over romans voor de London
Review of Books. In Hoe fictie werkt
gaat hij uitgebreider in op algemene aspecten van de roman, zoals manieren van
vertellen, personages en taalgebruik. Zijn standpunten illustreert Wood vaak met
voorbeelden uit de Angelsaksische literatuur. Het is jammer dat vertaler Arie
Storm niet af en toe plaats heeft ingeruimd voor Nederlandse voorbeelden.
Vertrekpunt van Wood is het vertellen van een verhaal. Dat
kan op verschillende manieren.
Een vertelling in de eerste persoon is betrouwbaarder dan in
de derde persoon, zegt hij tegen de gevestigde mening in, want bij een
onbetrouwbare verteller weet je waar je aan toe bent.
In de indirecte rede geeft de schrijver zelf een beschouwing
en in de directe rede worden personages opgevoerd. Daarnaast is er nog de
directe vrije rede. Daarin is niet meteen duidelijk of een gedachte bij de
auteur hoort of bij de personage. Ze vormen een twee-eenheid. Auteur en
personage moeten niet te veel uit elkaar lopen. Dan dreigt het gevaar van estheticisme,
van schoonheid om de schoonheid.
Bij Flaubert begint het moderne vertellen. Hij doorspekt alledaagse
beschrijvingen met sprekende, veelzeggende details. De verteller bij Flaubert is
zowel een schrijver als niet echt een schrijver.
‘Een schrijver qua temperament, maar niet van beroep. Een
schrijver omdat hij zoveel zo goed opmerkt, niet echt een schrijver omdat hij
van niet veel zwoegen blijkt geeft om het op papier te krijgen…’ Er is vaak iets
kunstmatigs in de selectie van zijn beelden.
Beelden vormen de kern van de literatuur. Daardoor kunnen we
het leven beter opmerken. Wood gebruikt het neologisme ditheid om een tastbaar detail aan te duiden dat de abstractie
oplost. Bellow observeert uitmuntend en schrijft onopvallend, anders dan Nabokov
die met nadruk iets wil vertellen. Henry James vond het onnodig alles op te
schrijven. Wood kan zich in die opvatting vinden. De werkelijkheid is minder relevant
dan de afdruk daarvan door de schrijver.
Wood gaat in op ronde en vlakke personages. ‘Rond’ wil niet
altijd zeggen dat een personage beter uit de verf komt. Wood geeft de voorkeur
aan een subtiele karakterisering boven een rond karakter met alles erop en
eraan. Hij stelt vast dat de moraliserende softheid tegenwoordig epidemische vormen
aanneemt. Onwelgevallige personages zouden, zo leest hij op Amazon, niet door
auteurs begripsvol voorgesteld mogen worden. Ik betwijfel of dat in Nederland
ook zo is.
Zijn we niet allen fictieve personen? vraagt Wood zich af. Bestaan
we wel als we weigeren ons me anderen te verbinden? Muriel Spark gebruikte
fictie om na te denken over de verantwoordelijkheden en de beperkingen van het
schrijven van proza.
In een historische vergelijking tussen actoren als koning
David, Macbeth en Raskolnikov wordt de ontwikkeling van het bewustzijn
geschetst en de manier waarop die wordt neergeslagen. Koning David kende geen
innerlijk, maar alleen een lijf en een mond. Macbeth heeft emoties en een
geheugen, bij Raskolnikov neemt de lezer de plaats in van het publiek en gaat zelf
op zoek naar de motieven van de moordenaar.
Wood haalt, over taalgebruik, Flaubert aan die schreef over de
muziek van een zin. Wood zelf is lyrisch over de stijl van Bellow, omdat die
meerdere registers hanteert.
Beeldspraak creëert een parallelle werkelijkheid. Een tegenstelling
geeft de krachtigste metafoor, zoals Bellow deed in de zin ‘De blauwe vlammen dansten
als een school vissen in het kolenvuur.’ Een beeld van Henry Green over een
knap dienstmeisje die ogen heeft als
rozijnen die even ondergedompeld zijn in water, is prachtig omdat het beeld
lijkt voort te vloeien uit het personage zelf.
Tenslotte behandelt Wood de verhouding tussen waarheid en
realisme.
Roland Barthes verzette zich tegen het realisme, terwijl Graham
Greene een realist bij uitstek was. Wood stelt dat er niets mis is met
conventies, maar men moet er niet in blijven hangen. Hij verwerpt het
commercieel realisme dat ook in films welig tiert. Het gaat in romans meer om
overtuigingskracht dan om de feitelijke werkelijkheid. Levendigheid is dan ook een
betere term dan realisme. Dat sluit mooi aan bij motto van het boek dat
afkomstig is van Henry James: ‘Er is slechts één recept – hou heel veel van
koken.’
Hoe fictie werkt biedt een kijkje in de keuken van een
literatuurcriticus die het leven en de levendigheid verkiest boven vastgeroeste
ideeën. Eerst is er de praktijk, daarna de theorieën, maar die lopen altijd
achter op het schrijven zelf. De schrijver is vrij, moet zich steeds weer
vrijmaken. Iets moeilijkers maar mooiers bestaat niet, lijkt me.