Over de verbinding tussen literatuur en buitenwereld.
Deze boeiende verhandelingen over de relatie tussen literatuur- en maatschappijkritiek passen in de opzet van mijn blog, dat vooral naar literatuur wil kijken als middel om een andere, betere wereld dichterbij te brengen. Hans Goedkoop deelde dat verlangen, maar liep erop dood. Wellicht dat de cul-de-sac daarom een belangrijke plaats inneemt in zijn beschouwingen. De literatuur bevindt zich volgens hem op een doodlopend spoor.
Goedkoop schrijft met hartstocht en een sterke persoonlijke inzet. Hij legt uit in duidelijke bewoordingen en toont hij zich zeker geen wazige wetenschapper. Hij betrekt de lezer bij zijn eigen leeservaring, getuige een tussenzinnetje in een beschouwing over De erfenis van de utopie: ‘Ik weet niet of Achterhuis het zich zo categorisch voorstelt, ik raak de weg soms kwijt in de details van zijn wijsgerige omzwervingen, maar het lijkt me een bruikbare diagnose van de wereld die wij om ons heen zien.’ Of over Tongkat van Peter Verhelst: ‘Het bleek geen gemakkelijke kost- meteen al niet.’ Of tenslotte: ‘De Palmen van I. M. zet net als u en ik een lijn uit in haar leven, maar ze mist er onze twijfels bij.’
Behalve een tocht door de hedendaagse literatuur is het boek een persoonlijk document. Goedkoop voelde zich bij de NRC de koning te rijk met zijn baan als recensent maar is tenslotte van spelende mens afgedwaald tot tobber. Hij verschaft een eerlijke inkijk in het leven van een criticus die hij als een reactief wezen ziet, afhankelijk als hij is van nieuw uitgebrachte boeken, waarover hij zijn licht mag laten schijnen
In rap tempo gaat het boek door de recente culturele - en literaire geschiedenis naar de conclusie.
In deel I schetst Goedkoop het erfgoed van de hedendaagse Nederlandse schrijver. Dat is de generatie die tussen 1945 en 1955 geboren werd. Culturele wezen, die in het vacuüm schreven van na de wederopbouw. De maatschappelijke veranderingen klonken niet door in hun geschriften. Ze staarden óf naar binnen óf namen stelling op een zwart-witte politieke manier. De anti-ideologische Revisor (Kooiman) stond tegenover Raster (Vogelaar) maar men vond elkaar in het postmodernisme, dat als voorbode van de ideologische stilte gezien kan worden, waarin de medemens onzichtbaar is en de literatuur op weg naar het verdwijnpunt.
Volgens Goedkoop had Frans Kellendonk in Mystiek lichaam nog een verlangen naar de gemeenschap, maar bleef hij in zijn verbeelding steken.
In deel II bespreekt Goedkoop een aantal schrijvers die op verschillende manier de weg kwijtraakten. Joost Zwagerman was een van de Maximalen, die zich verzetten tegen de hermetische stijl van de Revisor en uitkwamen bij het postmodernisme, waarin ze de onwerkelijkheid van de werkelijkheid vastlegden en daarop vastliepen. Zwagerman maakte een doorstart en schreef met Chaos en rumoer een versleuteld zelfportret, dat als een echt postmodern boek de tweespalt laat zien tussen de vreemde wereld en eigen huis, maar tevens de vlucht van Zwagerman toont voor zijn eigen wereld. Leonard Pfeijffer verwijst op een andere manier naar de wonderbaarlijke onwerkelijkheid van onze werkelijkheid.
Ronald Giphart wilde het allemaal leuk houden en de moraal aan zijn laars lappen. In Phileine zegt sorry kiert naast het geluk echter de afgrond. Uiteindelijk breekt Phileine met haar reality acting. Ik omhels je met duizend armen was voor Goedkoop echter een deceptie. Hij haalt Bas Heijne aan over het verschil tussen sensatie en ervaring, waarbij echtheid het verschil maakt.
A.F.Th. van der Heijden schrijft het meest uitzinnige oeuvre in de Nederlandse literatuur. In de trilogie De tandeloze tijd is hoofdpersoon Albert Egberts net als Van der Heijden een mythomaan. De mythe is niet persoonlijk maar particulier. Het leven in de breedte werd een schrijven in de breedte. A.F. Th. trekt daarmee verder de cul-de-sac in en de voltooiing van het oeuvre blijft noodzakelijkerwijs uit, voorspelt Goedkoop.
Thomas Rosenboom stelde in zijn beschouwing Aanvallend spel (2002) dat literatuur moest amuseren. De opsluiting in de verbeelding, een van de grootste thema’s in de literatuur, komt in al zijn boeken voor. Wat dat betreft is hij een erfgenaam van de Revisor.
In deel III zegt Goedkoop - zelf historicus - dat sinds utopieën werkelijkheid zijn geworden, we te maken hebben met de utopische paradox, het besef dat het geluk verloren is gegaan. Hij baseert zich op De erfenis van de utopie (1998) van Hans Achterhuis. Een leven van sensaties is volgens Achterhuis onleefbaar. Anders dan de sociale utopie (communisme) pakt de technische utopie (technologie) voortdurend anders uit dan verwacht. In de literatuur draait het om ervaringen, maar of die ook van maatschappelijk nut zijn is de vraag. Het liefst zou Achterhuis de schrijver opdragen zich om te scholen.
Na een excursie over de impact van het tv-programma All you need is love, waarbij de camera de plaats innam van oudere sociale controle middelen om de restrictieve moraal te waarborgen, behandelt hij de boeken die Connie Palmen schreef over een vrouw, die naam wil maken met boeken. In I. M. probeerde ze haar eigen onmacht na de dood van Ischa te omzeilen in een fantasie van macht die ze zelf niet doorzag.
Met de opkomst van de massamedia slokte de lage cultuur de hoge op. De verbreding van het publiek ging samen met een vervlakking van de boodschap. De behoudende reflex van de gevestigde literatuur ten aanzien van het publicitaire mediageweld verliest het bij voorbaat van harde schreeuwers, maar als kritiek ontbreekt wordt de receptie van kunst tot consumptie, zegt Goedkoop. De vraag is hoe de literaire kritiek zich moet legitimeren en hoe die weer tot een duidelijke visie komt. Goedkoop bepleit ontvankelijkheid voor de praktijk met als inzet de mogelijkheid om het leven te vernieuwen, waarbij de authentieke ervaring leidend is.
In deel IV schrijft Goedkoop dat goede literatuur begint met argwaan tegen zichzelf. Hij haalt Paul Valéry aan die vond dat kunst niet diende als middel om de werkelijkheid te ontstijgen maar om erin door te dringen.
Dat is geen gemakkelijke opdracht. In De ongeneeslijke lezer stelt Arjan Peters dan wel dat het schone en ware elkaar oproepen, maar de kritiek moet opboksen tegen gevaren van zogenaamde deskundigheid en verlies van realiteitszin. Goedkoop ziet, met als uitzondering Bas Heijne, die zoekt naar het existentiële hart van de literatuur, tegenwoordig een wereld van de bange critici, die verwijzingen naar de werkelijkheid alleen nog als retorisch stijlmiddel zien.
Goedkoop staat stil bij de ervaring van de maakbare wereld zoals Peter Verhelst die beschrijft.
Over Tongkat zegt hij dat wat zich aan je onttrekt aan je blijft knagen. Goede boeken komen met andere woorden na lezing steeds terug in je hoofd. Verhelst stelt dat meer beschaving tot minder ervaring leidt en wijst op het gevaar van een maakbare wereld. Hij verklaarde de opkomst van Pim Fortuyn uit het verzet tegen het gebrek aan meningsverschillen in de Paarse periode. Fortuyn komt ook ter sprake in een reactie van Connie Palmen op zijn dood. In Geheel de uwe analyseerde ze Salomon Schwartz, het alter ego van Ischa Meijer, die net als Fortuyn door zijn gezinsgeschiedenis een pathologische theatrale persoonlijkheid had. Hoewel Palmen met dit boek breekt met haar pleidooi van de huisgemaakte fictie, vond Goedkoop het niet goed geschreven.
Arnon Grunberg ziet alleen willekeur en overlevingsdrang in het bestaan. Wanhoop is de grondtoon in Figuranten die hij mengt met humor. Grunberg is een verstokte nihilist, zegt Goedkoop, die zelf buiten schot bleef. In Fantoompijn is de wanhoop wel echt. Hoewel Grunberg niet te vertrouwen blijft, bekeerde hij zich tot de werkelijkheid. Erkenning daarvan dwingt echter tegelijk geloof af in de illusie. Die dubbelzinnigheid geeft spanning. Het lijkt op het oprecht veinzen van Kellendonk, maar Grunberg is pragmatischer.
Oek de Jong trok zich na zijn eerste successen als een Revisor-schrijver terug uit de wereld, maar kwam sterk terug met Hokwerda’s kind waarin Lin in een double bind situatie terecht komt. Het boek plaatste de mystiek terug in de wereld. Hoewel ikzelf Hokwerda’s kind wat kaal vond legt Goedkoop uit dat het om een onthechte manier van schrijven gaat.
In zijn prachtige slotbeschouwing opteert Goedkoop ervoor de betrekkingen tussen schrijvers tegenwoordig niet meer van buitenaf te bezien aan de hand van stromingen, maar van binnenuit, net zoals de geschiedwetenschap dat doet door gebruik te maken van microstoria om universele wetten te ontdekken aan de hand van unieke geschiedenissen. Literatuur kunnen we ook zo opvatten: schrijvers zijn op zoek naar een verbinding met de wereld buiten, die hen vaak onwerkelijk toeschijnt.
Goedkoop onderscheidt drie categorieën schrijvers: zij die de werkelijkheid ontvluchten door zich te veliezen in sensaties, de postmodernen die het karakter van de realiteit zelf ter discussie stellen en tenslotte zij die een scherp besef hebben van het leven en ons daarvan deelgenoot maken. Zelf denk ik wat die laatste betreft meteen aan Bernlef, maar die wordt niet genoemd.
Goedkoop verzette zich tegen het literaire onvermogen of de onwil om de werkelijkheid en zichzelf betekenis te geven, maar toen hij hierover probeerde te schrijven, liep hij vast.
Hij realiseerde zich dat een criticus tenminste zes smaken moest hebben en dat die onmogelijk in één richting te dwingen waren. Zijn genoegzame leventje op de vierkante meter veranderde in angst en verstarring. Hij vroeg zich af hoe hij in zo’n lethargische staat terecht was gekomen en realiseerde zich dat zijn idee om een literair essay te schrijven hem verwijderde van zijn oorspronkelijke verlangen. Eindelijk deed hem dat de das om. Hij kon niet meer terug naar het recenseren van boeken op zich en ging hij andere dingen doen. Zijn ideeën vindt hij niet achterhaald. Hij geeft min of meer het stokje door. Wellicht komt dit onderwerp, dat een weg wijst in de veelheid van de hedendaagse literatuur, ter sprake op de door Recensieweb georganiseerde avond van de literaire kritiek in Spui 25 op 5 april a.s.