Pages

maandag 28 november 2011

Recensie: Het lot valt altijd op Jona (2011), Mark Boog


De ervaring gejonast te worden.

Titel en omslag doen meteen denken aan het oude kinderversje van Jonas in de walvis. Dat beeld is van toepassing op het verhaal over het gelijknamige zevenjarige knulletje en zijn ouders Sandra en Daan, die drie spannende weken in het ziekenhuis beleven. ‘Drie weken, een eeuwigheid.’ Het beeld dat Sandra schetst van het ziekenhuis als een mensenverslindend beest lijkt heel erg op dat van een walvis, al wordt die nooit met naam en toenaam genoemd.

Op tien april van een onbekend jaar stappen de ouders met de zieke Jonas het ziekenhuis in. Een gegeven dat vaker voorkomt. Na een verwijzing door de (weekend-)arts, die niet goed weet wat hij met acute symptomen aanmoet. Waarna dan overdiagnostiek en een overbehandeling volgt om maar te voorkomen dat men iets over het hoofd ziet en het misschien juist daarom van kwaad tot erger gaat.

Dit indringende proces wordt door Mark Boog filmisch, op bijna Voskuil-achtige wijze nauwkeurig beschreven. Daarmee wordt bezorgdheid uitgedrukt. Men moet op zijn tellen passen, elke onnauwkeurigheid kan tot een ramp leiden. Het geeft uitstekend de gesteldheid weer van moeder Sandra, die zichzelf steeds meer vast draait. Ze durft zelfs niet te gaan plassen uit angst dat haar zoon net op dat ogenblik een fataal moment krijgt. Als ze zich al eens buiten de ziekenzaal begeeft treft ze daarbuiten vaak een vrouw aan met een witte jurk die een spelletje speelt met haar boze dochtertje die haar moeder verwijt dat ze niet goed oplet. De bezorgdheid van Sandra wordt nog meer benadrukt door de luchtigheid van vader Daan, die met ongepaste grapjes of de herinnering aan een aanstaande kampioenswedstrijd van zijn voetballende zoon de spanning van Sandra probeert te breken. Sandra ergert zich echter aan haar man, zegt dat hij niet steeds zijn schouders moet optrekken.

De buitenwereld is zoek. Alles is verengd tot de toestand van het kind en zijn moeder in een kunstmatige klinische wereld met bezoeken van doktoren die weinig zeggen en verpleegsters die elkaar snel afwisselen. De laatsten krijgen bijnamen als Zuster Aap of Zuster Wit, de enige mannelijke verpleger moet het doen met de titel Zuster Broeder. Sandra slaat vaak een oud tijdschrift op maar zonder er in te lezen. Ze sluit het liefst de gordijnen om de lichte lente-wereld weg te houden. Ze slaapt slecht, is moe, voelt zich daas in de benauwde ziekenhuislucht. Zeer herkenbaar voor iedereen die een dergelijke ervaring kent.
Sandra stelt zich na verloop van tijd zelfs voor dat het gebouw zinkende is. 

De taal is daarbij passend. In eenvoudige bewoordingen die de hand van een dichter verraden bijvoorbeeld als Sandra bij het raam staat en dan vogels ziet. ‘Een vlucht vogels, niet meer dan zwarte silhouetten, simpel en gestileerd als in een kindertekening.’

Het is verrassend dat Mark Boog de spanning weet te handhaven tijdens de vier delen waaruit het boek bestaat en die steeds beginnen met een bijbelcitaat uit het boek Jona. Sterk is het thema over de machteloosheid van de mens tegenover machines, die de hartslag, de ademhaling en de saturatie meten, die heel goed zijn in de kwantificering van ons lijfelijk bestaan, maar daarmee de levende persoon tot een aantal meetbare waarden reduceren. Het is de ervaring gejonast te worden en weinig kunnen doen. Een boek dat bijblijft.

Morgen wordt Mark Boog in Spui 25 aan de tand gevoeld. Dat zal ongetwijfeld een mooie avond worden.



Geen opmerkingen:

Een reactie posten