Pages

zaterdag 1 november 2014

Recensie: Hotelmens, reportages en brieven (2014), Joseph Roth



Leven in koffers op de grens tussen thuis en thuisloos

Vertaalster Els Snick is bezig met een offensief om rond diens 75ste sterfdag het werk van Joseph Roth onder de aandacht te brengen. Vorig jaar publiceerde ze al Waar het me slecht gaat is mijn vaderland over de tijd dat Joseph in België en Nederland doorbracht, in Hotelmens zet ze een aantal nooit vertaalde reportages naast een aantal brieven die Roth aan Stefan Zweig schreef. Ze hoopt dat deze appetizers de weg bereiden voor de nieuwe vertalingen zoals Radetzymars door Elly Schippers, schrijft Snick in haar Nawoord. Daarin stelt ze ook dat de reportages kunnen gezien worden als voorbereidingen voor romanschetsen. Het gaat daarbij om beschrijvingen van het hotelleven, ‘eerst als buitenstaander en observator in de hotellobby, later als gast in betere en soms ook heel luxueuze hotels, en ten slotte als havenloze emigrant in een kamertje boven een Parijs’ café.

Roth zwoor bij leven in hotels. ‘Huizen zijn om in te sterven,’ schreef hij aan Anton van Duinkerken die hem voor een etentje bij hem thuis uitnodigde. Roth wist dan ook feilloos wat zich in hotels afspeelde. In de eerste reportage - voor de Neue Berliner Zeitung in 1921 - zit hij in de lobby van een groot hotel, waar mensen uit de valutalanden verblijven, zoals hij dat noemt. Daar treft hij meteen de sfeer aan van zakendoen. Hij vereenzelvigt zodanig met de zakenwereld dat hij, zoals hij met ironie beschrijft, na een kwartier tot de overtuiging gekomen is dat hij ook een man uit een valutaland is en in het hotel verblijft. Vervolgens komen we alles te weten over een hotel in Praag waar men geluidsoverlast meemaakt en in tijden van grote toeloop samen met een ander een tweepersoonskamer toegewezen kan krijgen, de afschaffing van de functie van de portier in Berlijn en een onsympathieke portier in Rome met zijn voorliefde voor Mussolini.

Roth weet de verschillende personeelsleden in een hotel fraai te portretteren, zoals de portier, de kelner, de kok en de patroon met zijn blik als een harpoen. Hij doet dit in stukken die hij in 1929 schreef in Marseille en die werden opgenomen in de Frankfurter Zeitung. Een hotel is voor Roth als een thuis waar men de gast bijna beter kent dan hij zichzelf. Het deed me denken aan een kelner in café Arco in Praag, die gedienstig maar tegelijk scherp registrerend de gasten opnam, alsof hij hoog boven hen stond. Roth gaat met madame Annette, die de rechterhand van de bazin is, naar de film en vervolgens naar een etentje. Het hotel is echter geen omgeving waar men wil blijven.

De laatste stukken uit de jaren dertig zijn somberder van toon en worden afgewisseld met, soms ook op liefdesgebied openhartige, brieven aan zijn literaire vriend en weldoener Stefan Zweig. In de reportage Namiddag in het vreemde hotel beschrijft hij dat de burgers, die zich aan het eind van de middag in de lobby verzameld hebben, op hotelgasten lijken en de hotelgasten, die afwezig zijn en ergens in de stad dolen, op burgers. ‘Ze hebben vrienden in deze stad, ze voelen zich er intussen misschien al thuis. Alleen ik zit in de lobby, als enige vreemdeling, en de kelner, die vreemdelingen niet vertrouwt, kijkt me argwanend aan. Wat heeft een reiziger in het hotel te zoeken?
   
Deze ironische vraag past wel bij de schrijver die zijn eigen cultuur verloren heeft zien gaan en zijn tijd kapot gemaakt ziet worden door het opkomend nazisme. De sombere zwart wit tekeningen van Peter van Hugten sluiten hier mooi bij aan. Daarnaast is er ruimte voor een andere kijk op dit fenomeen van het leven in koffers. Snick stelt dat het hotelburgerschap ook als een deel kan worden gezien van een zelfgecreëerd aura. Moderne nomaden houden graag voeling met de tijdsgeest, begeven zich in het gedrang en zetten hun antennes uit voor het geen er onder de mensen leeft. Arnon Grunberg, die als De hotelmens wekelijks een column voor De correspondent schrijft is een van de huidige schrijvers die leeft op de grens tussen thuis en thuisloos. Volgens Piet de Rooy wordt kritiek door een klein land ook slecht verdragen. De afstand scherpt in ieder geval het zicht op ingesleten gewoonten die thuisblijvers niet meer opvallen.

Hier mijn verslag van een gesprek in VPRO Boeken met Els Snick over Waar het me slecht gaat is mijn vaderland, hier mijn verslag van de lezing van Piet de Rooy over Een stipje op de waereldkaart.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten