Kolibrie en kip zijn leden van de dinosauriërs
Jelle Reumer is paleontoloog die in De vis die aan land kroop het ontstaan en de ontwikkeling van het
gewervelde dier in kaart brengt en tegelijk de mens als kroon op de schepping
onttroont. Hij heeft een aantal fossielen en speelgoedbeesten meegenomen. Als
kind werd hij al geboeid door kikkervisjes en tijdens zijn studie
specialiseerde hij zich in de paleontologie. Fossielen geven inzicht in de
biodiversiteit, zegt hij, en daarom in het leven. Tijdens zijn colleges komt
hij met schaalmodellen, bijvoorbeeld van plastic dieren.
Wim Brands mag uit een neushoorn en twee uitgestorven dieren
twee van de drie dieren bij elkaar zetten die volgens hem bij elkaar horen. Op
zijn intuïtie zet hij de uitgestorven dieren bij elkaar, maar dat klopt natuurlijk
niet. Het gaat Reumer om het onderscheid tussen reptielen en zoogdieren. Daarna
volgen drie schedels, die van een haai (van kraakbeen en daarom op sterk water),
een kabeljauw en een schaap. Het gaat Reumer in dit geval om de slaapopeningen
in de schedels. Veel gewervelde dieren hebben één slaapopening, vogels hebben
er twee en reptielen zoals de schildpad, geen.
Brands refereert aan de titel van het boek. In een film van
Werner Herzog komt naar voren dat de vis aan land kroop vanwege angst voor
zeemonsters, maar Reumer zegt dat het ook was vanwege de weelderige plantengroei
op het land. Nadeel was dat men zich anders moest voortbewegen en last had van
de zwaartekracht. Van amfibie ging de ontwikkeling naar reptiel en vervolgens
naar zoogdier. Ernst Häckel meende dat de individuele ontwikkeling die van de
soort nog eens overdoet. Mensen worden als kleine walvisjes geboren, glimt
Brands. Reumer zegt dat onze vingerkootjes en de kieuwopening (de buis van
Eustachius) nog aan het waterdier in ons herinneren. Onze leefwijze op het land
maakte dat men op twee benen ging lopen. Men kon daardoor meer zien. Het nadeel
was dat de bloedsomloop daar niet zo goed op ingesteld was, met als gevolg spataderen
en lichtheid in het hoofd bij te snel omhoog komen. Ook het bewegingsapparaat
was niet op de verticale houding berekend, vandaar dat we veel rugklachten
hebben. De bultrug die met zijn staart klappert om vooruit te komen, heeft
overigens dezelfde problemen. Wervels zitten te dicht op elkaar en worden minder
elastisch.
Brands komt terug op het feit dat we niet de kroon op de
schepping zijn.
Ook pissebedden zijn die mening waarschijnlijk toegedaan,
zegt Reumer. Elke soort ziet zichzelf als het middelpunt van de schepping. Hijzelf
zou de kolibrie de kroon op de schepping noemen. Het fragiele vogeltje, dat zo
weinig weegt dat hij stil in de lucht kan hangen en met zijn lange snavel eten
uit een bloem kan halen, komt voort uit de dinosauriërs, die dus eigenlijk niet
uitgestorven zijn. Dit feit vormt ook een mooi voorbeeld van anti intuïtief
denken. Ook de kip behoort tot de dino’s. Als je een botje van een kip
vergelijkt met die van een dinosauriër op dezelfde schaal, dan zie je dat ze
identiek zijn.
Reumer toont nog een het potje met daarin het kraakbeen van
de haai. Bij gewervelde dieren komt daar een pantserplaat omheen, zoals bij de
kabeljauw te zien is.
Brands wil weten wat de meest intrigerende vraag is op zijn
vakgebied.
Reumer hoeft daar niet lang over na te denken. Hij is
verwonderd over de fantasie die de natuur heeft, terwijl de oplossingen die
vaak aangedragen worden nogal eenvormig zijn.
De Rijksacademie van beeldende kunsten te Amsterdam heeft in haar collectie een schilderij van mij: Vismens. Aangekocht in 1979 geloof ik. Het idee voor de expositie in Galerie Paladijn (bestaat niet meer) was dat wij van de vissen afstammen. Hoogleraar Jan van Riemsdijk schreef een prachtig stuk over de expositie met daarin een verwijzing dat -het is zijn mijmering- de oren van een mens ooit de kiewen waren van de vis.
BeantwoordenVerwijderenGroet
Robert Kruzdlo