Welcome, reader! According to Antony Hegarty in this second decade of the new century our future is determined. What will it be? Stays all the same and do we sink away in the mud or is something new coming up? In this blog I try to follow new cultural developments.

Welkom, lezer! Volgens Antony Hegarty leven we in bijzondere tijden. In dit tweede decennium van de eenentwintigste eeuw worden de lijnen uitgezet naar de toekomst. Wat wordt het? Blijft alles zoals het is en zakken we langzaam weg in het moeras van zelfgenoegzaamheid of gloort er ergens iets nieuws aan de horizon? In dit blog volg ik de ontwikkelingen op de voet. Als u op de hoogte wilt blijven, kunt u zich ook aanmelden als volger. Schrijven is een avontuur en bloggen is dat zeker. Met vriendelijke groet, Rein Swart.

Laat ik zeggen dat literaire kritiek voor mij geen kritiek is, zolang zij geen kritiek is op het leven zelf. Rudy Cornets de Groot.

Do not go gentle into that good night, Old age should burn and rage at close of day; Rage, rage against the dying of the light. Dylan Thomas.

Het is juist de roman die laat zien dat het leven geen roman is. Bas Heijne.

In het begin was het Woord, het Woord was bij God en het Woord was God. Johannes.



maandag 30 mei 2011

De verhalen van Mensje van Keulen, VPRO-boeken 29 mei 2011


Achter het geestesoog kan alles verschijnen.

Wim Brands vertelt dat de verzamelbundel met meer dan vijftig verhalen wordt uitgegeven ter gelegenheid van de 65-ste verjaardag van de schrijfster. Anders dan gewoonlijk debuteerde Mensje niet met een verhalenbundel, maar met de inmiddels klassieke roman Bleekers zomer. Net als Couperus is ze op 10 juni jarig en net als hij is ze een Haags schrijfster.

Brands refereert aan Hagenaars die van het zand kwamen of van het veen. De laatsten kwamen, zoals de familie van Mensje, uit de volksbuurten. De Laan van Meerdervoort was de scheidslijn. Mensje hoorde daar pas later over en vermoedt daarom dat de uitdrukking bij de zandmensen vandaan kwam. Overigens waren er ook verschillen in de volksbuurten. Door een kier in de schutting in hun achtertuin zag Mensje grotere huizen.

Ze besefte op de middelbare school dat ze in een volksbuurt woonde. De huizen en de kamers van haar vriendinnen waren groter en men had dienstmeisjes. Haar eigen moeder was schoonmaakster. Op haar twaalfde werd ze in de kost gedaan. Ze sprak daarom naast plat ook keurig Haags.

In sommige verhalen van Mensje komt het volksleven duidelijk naar voren, zoals in Bultje, een etterbak die zijn moeder plaagt. Mensje heeft die eerste verhalen ontleent aan ervaringen in de Transvaalbuurt.

Op de HBS ging het mis. Dat kwam door de jongens. In Tigertits Rosie krijgt het meisje een naaktboekje van een jongen. Een fragment van dat verhaal is te lezen op: http://www.mensjevankeulen.nl/fragmenten.htm/
Daarop ging ze terug naar de nonnen, maar later kwam ze weer in contact met een ontspoord meisje dat in de ban was van soldaten en drank.

Cruciaal in de ontwikkeling van haar schrijverschap was de opdracht die een tekenleraar haar ooit gaf in plaats van straf. ‘Leer kijken,’ gebood hij haar. Hij deed dat waarschijnlijk zelf ook, zegt Mensje. Achter het geestesoog kan alles verschijnen.

Brands merkt op dat in haar verhalen een gegeven gemakkelijk kan exploderen. Mensje zegt dat er altijd een confrontatie in moet zitten, al hoeft die niet groot te zijn, zoals in het verhaal over een vertegenwoordiger van babyvoedsel die wraak neemt op zijn zwangere vrouw door een steek uit te halen in een babykleertje dat ze breit of - ander verhaal - over een man uit een pension die tijdens een wandeling en een vrijend paartje ziet en door de jongen daarvan op zijn neus wordt geslagen.
Brands vraagt hoe Mensje beelden van vroeger gebruikt. Mensje zegt dat het beeld verandert tijdens het schrijven en door fictie vervormt wordt.

Brands noemt een verhaal dat alleen door een vrouw geschreven kon worden. Het gaat over de vrouw van een beroemd maar onuitstaanbaar schrijver, van wie ze toch houdt. Mensje zegt dat ze zelf ook wel eens lastig is, maar zich nauwelijks kan voorstellen dat een man zo over zijn vrouw zou schrijven, al sluit ze dat ook niet uit.

Ze herlas voor deze nieuwe bundel verhalen van 41 jaar geleden. Ze was verbaasd dat er het zoveel waren en dat het boek zo zwaar woog.

Op http://www.ebook.nl/store/ebook_pages.php?id=183/ zijn een aantal verhalen gratis als ebook te downloaden.

zaterdag 28 mei 2011

Recensie: De wonderen van de heilbot (2006), Oek de Jong


Overpeinzingen van een veelbelovend romancier

In dit dagboek dat Oek de Jong van 1997 tot en met 2002 bijhield tijdens het schrijven van zijn roman Hokwerda’s kind, komt niet alleen de literatuur aan bod, maar krijgen we ook een beeld van zijn verdere leven. Hij is een liefhebber van de schilderijen van Carvaggio, die voor zijn schrijverschap inspirerend zijn, laat ons delen in hobbies als hardlopen en zeilen en beschrijft met liefde over Jeanne met wie hij al zeven jaar samen is, soms in een zomerhuisje in Muiderberg of bij haar dochter die in een oud station in Frankrijk woont. Hij schuwt zelfs niet de lezer deelgenoot te maken van zijn depressies.
Hij heeft zijn handen vol aan de Revisor en wat boeken betreft gaat zijn voorkeur uit naar Tsjechov. Hij vindt het boeiend als een schrijver eenzelfde thema in verschillende boeken herneemt. In dit verband heeft hij het oevre van Hermans uitgeplozen en daarover zijn Kellendonk-lezing gehouden, die is opgenomen in de essaybundel Een man die in de toekomst springt. Deze lezing werd in de Volkskrant bekritiseerd door Kees Fens en Komrij sabelde hem jaren na dato nog neer over zijn esoterische inslag. Oek de Jong mist, schrijft hij,  nederigheid en eerbied in het dagelijks leven, verzet zich tegen het nihilisme in de literatuur en kwam daar in latere novellen voor uit. Later betreurde hij het dat hij zichzelf daarmee al te lichtvaardig als een mysticus had neergezet en moeilijk van dat etiket kon afkomen.

Het schrijfproces staat in dit dagboek centraal. In het geval van De Jong is dat des te interessanter omdat hij al vele jaren geen romans meer schreef. Tot zijn ergernis werd hem vaak de vraag werd gesteld of hij daar nog wel mee bezig was. Hij moest, zegt hij, zichzelf opnieuw uitvinden nadat hij in eerdere jaren meer bezig was met essays, terwijl hij toch het liefst verhalend schrijft.

Dit dagboek geeft aandacht aan vele zaken die schrijvers zullen herkennen, zoals het belang van details en  van bijpersonen voor de inkleuring van de hoofdpersoon en het moeten loskomen van het eigen ik om tot een kunstzinnige prestatie te komen. Ook gaat het om op zaken als het niet buiten de eigen tijd kunnen staan - en daarom veroordeeld zijn om tot een generatie te behoren die het verval met zijn mee draagt, maar die daardoor aan een nieuwe generatie weer nieuwe impulsen kan schenken - en het belang van de energetische kracht in proza, een facet die eigenlijk nooit zo naar voren komt in recensies.

Langzaam ontstaat bij De Jong een idee voor een nieuwe roman, eerst door de novelle Rubberen Roos te schrijven die over twee geliefde op een woonboot gaat. In een latere versie van zijn boek laat hij de sportieve hoofdpersoon Lin trainen door een tafeltenniscoach die hij heeft ontleend aan de ontluisterende verhalen van Bettine Vriesekoop, waarmee hij tegelijk aantoont dat schrijvers vaak indrukken uit de realiteit invoegen in het werk waarmee ze bezig zijn.

Naarmate de roman vordert peinst De Jong veel over de psychologische verantwoording van de hoofdpersonen en de constructie van het boek. Hij denkt eerst lange tijd dat een man Lin moet vermoorden maar hij kiest tenslotte toch Lin als moordenares. Hij vraagt zich tussendoor ook af of het boek niet te eenvoudig is, hetgeen ik een reële vraag vond. Tijdens het lezen van het boek vond  ik de inhoud inderdaad soms wat aan de magere kant.
Schrijven blijkt echt een bevalling voor De Jong. Hij zegt niet voor niets verschillende keren dat hij zichzelf voor een bepaalde maand heeft uitgerekend maar de deadline schuift steeds weer op.

De verhouding tussen fictie en autobiografisch schrijven is in zijn optiek paradoxaal. Hij wil loskomen van zichzelf en zijn eigen ervaringen en de verbeelding de voorrang geven, want juist dan komt de eigen ervaring beter tot zijn recht.
‘Wanneer ik een scène moet uitdenken en mijn verbeeldingskracht laat werken, zakt er als het ware een sleepnet omlaag in mijn onbewuste, in de zee van het heel en half vergeten, en wanneer het weer bovenkomt met beelden en ideeën, zie ik in die vangst dikwijls mijn eigen ervaring flonkeren, maar altijd vervormd, van gedaante veranderd.’

Oek de Jong geeft ons in dit dagboek een boeiend en openhartig inkijkje in het leven van een romancier en schrijft daarmee een voor Nederlandse begrippen bijzonder document humain.

gewijzigd 29 mei 2011 10:31 uur

donderdag 26 mei 2011

Het weven van een web, A.M.G.Schmidtlezing van Floortje Zwigtman, 25 mei 2011


Helma van Lierop, bijzonder hoogleraar in de kinder- en jeugdliteratuur aan de Universiteit van Leiden leidt de lezing in. Deze wordt in het jaar dat de naamgeefster honderd jaar zou zijn geworden, voor de twaalfde keer gehouden en leidt vaak tot reflectie en/of is aanleiding tot initiatieven. In de volle Lokhorstkerk in Leiden refereert ze aan Peter van Gestel die onlangs in De Standaard in een brief een hommage aan Annie Schmidt bracht. Als introductie op het werk van Zwigtman, die in 2001 debuteerde met het historische jeugdboek Spelregels, dat over een middeleeuws huwelijk gaat, stelt Van Lierop dat de historische roman in de jeugdliteratuur in de belangstelling staat sinds die in de volwassenen literatuur over zijn hoogtepunt heen is. Thea Beckman vernieuwde het genre door gewone jongens en meisjes als hoofdpersoon te nemen en nog later kwam de opvatting in zwang dat de geschiedenis wordt gevormd door verhalen. In het werk van Zwigtman overheerst de spanning tussen het vreemde en het vertrouwde. Nodig daarvoor, heeft Zwigtman zelf ooit gezegd, is overgave en - stelt Van Lierop - in geval van het schrijven van historische romans daarnaast ook een overgave aan de geschiedenis.

‘Ik heb iets stoms gedaan.’ Met die woorden begint Floortje Zwigtman (zie foto) haar lezing, die als ondertitel heeft: ‘Hoe schrijven Gaat en Waarom Fictie Gevaarlijk is’. De zin komt van een man die een meesterwerk schreef, zijn manuscript met die uitspraak bij de receptie van een uitgeverij overhandigde en daarop verdween. Niet het feit dat men hem met een krantenbericht moest opsporen, had Zwigtman gegrepen, maar dat eerste zinnetje. Het is volgens Zwigtman gevaarlijk om een boek te schrijven. Ze vergelijkt het met de spin Sebastiaan uit het gelijknamige gedicht van Annie Schmidt die zo’n drang van binnen voelt dat hij het niet kan laten om een web te maken. ‘Zeiden alle and’re spinnen: O, Sebastiaan, nee, Sebastiaan, toe, Sebastiaan, toom je in!’

Al in 1516 schreef Thomas More in Utopia, dat over de ideale staat gaat, over de vrees om te publiceren, daarmee jezelf uit te leveren en niet te kunnen uitleggen wat het nut is van een schriftuur in een maatschappij waar men met zweet zijn brood verdient.

Wat brengt literatuur? luidt de hamvraag van Zwigtman. Ze gaat voor een antwoord terug naar Annie Schmidt die opgroeide op in een Zeeuws domineegezin met een vertelgrage moeder en een grote bibliotheek van haar vader. Lezen opende voor haar de wereld net als voor de zusjes Brontë, die in het Engelse predikantengezin ook een bibliotheek tot hun beschikking hadden. Zowel Annie als Charlotte, Emily en Ann hadden daaraan niet genoeg. Om hun fantasie te stillen moesten ze gaan schrijven.

Zwigtman, die vaak teruggrijpt op de Engelse literatuur en zichzelf op haar website een Britse noemt in het lichaam van een kaaskop, stelt dat in literaire romans verzonnen personages vaak levendiger zijn dan reëel bestaande en dat het schrijven een zoektocht is naar zaken die voor de schrijver onbekend zijn. Tegelijk vraagt ze zich af dat het allemaal waard is. Ook Annie Schmidt vroeg zich vaak af of ze niet moest kiezen tussen schrijverschap en moederschap, tussen de emotionele woestijn of het gezinsleven.

De vraag of leven met papier het echte leven kan vervangen, hangt Zwigtman op aan dat van Hans Christiaan Andersen, die arm werd geboren in Odense als zoon van een schoenlapper en na de vroege dood van zijn vader naar Kopenhagen ging om daar de mensen te vermaken. Zwigtman zegt dat ze hem postuum door elkaar zou willen rammelen vanwege zijn ziekelijke behoefte geprezen te worden en zijn geringe zelfreflectie. In zijn sprookjes kon hij wel eerlijk zijn. Door zijn gedachtespinsels in woorden te vatten bezwoor hij zijn demonen. Schrijven geeft macht over de wereld en schept afstand om met de eigen emoties om te gaan.

Schrijven begint - net zoals bij de spin Sebastiaan die niet kan wachten met het maken van een web - met de drang om de complexe wereld te onderzoeken. Daaraan koppelt Zwigtman het laten horen van meerdere stemmen, het niet oordelen, maar de vrijheid van interpretatie overlaten aan de lezer, hoewel ze erbij zegt dat die aspecten in meer of mindere mate kunnen voorkomen.

Schrijven - en ook lezen - is een manier om te ontdekken wat men niet weet, om meer tolerantie te krijgen voor het onbekende en te twijfelen aan het bestaande. Kinderen zijn graag bereid de prijs te betalen voor de angst die het oplevert om achter de gordijnen te kijken. Kundera stelde - in een tijd dat Oost Europa onder de juk van het communisme leefde - dat twijfel onverenigbaar is met één waarheid. Zwigtman zegt dat die ook niet verenigbaar is met de commerciële waarheid, zoals wij die tegenwoordig kennen. Literatuur is de vijand van het simplisme en dat kan gevaarlijk zijn. De wereld is groter dan men denkt, maar men wordt beloond met een niet ophoudende verte.

De lezing verschijnt in Literatuur zonder leeftijd.
Het adres van de website van Floortje Zwigtman: http://www.floortjezwigtman.nl/home.htm/
Meer informatie over de naamgeefster kunt u, behalve in de prachtige biografie van Annejet van der Zijl, vinden op: http://www.annie-mg.com/

gewijzigd 26 mei 15:34 uur 

woensdag 25 mei 2011

Recensie: Catwalk (2009), D. Hooijer


Ode aan de tegendraadsheid.

Hooijer heeft een heel eigen pen. Eentje die dwars schrijft. Bij haar weet je nooit waar je aan toe bent. Het lijkt nog het meest op een toneelstukje waarbij iedereen uit de toon mag vallen en mal mag doen. Dat was zo in haar verhalenbundels, het geldt ook voor de roman Catwalk.

Het verhaal begint met weduwenaar Fons die op het kantoor van zijn broer Maarten werkt. Het zijn detectives die met hun voeten in de vensterbank naar buiten kijken en gnuiven om zelfbedachte taalvondsten. Maarten blijft op kantoor en Fons doet de beluisteringen.
Vervolgens schakelen we over naar Margriet, die voor een escortservice werkt, maar er genoeg van krijgt om door souteneur Karrie voor zijn louche karretje gespannen te worden. Margriet gaat op bezoek bij haar moeder Eva, een actrice die in Parijs woont. Samen besluiten ze een neuscorrectie te laten verrichten. Inmiddels trekt de oudere achterbuurvrouw Mieneke vanwege de zomerhitte in de flat van Margriet omdat die airco heeft. Zij neemt haar naaister Wilma mee. Omdat Wilma een voorliefde heeft voor extravagante kleding, besluiten ze een modeshow te geven voor hun kennissen in het huis van Mieneke, die eerder getrouwd was met een zakenman en met speculaties een eigen huis bijeen spaarde. Maison William heet de modeshow en dat wordt heel grappig verstaan als Wiljehem.  

Dat is nog maar het begin van een verhaal met vele verwikkelingen, dat over meerdere jaren loopt. Margriet raakt al gauw zwanger van jeugdvriend Hein en aan het eind kan hun kind zelfstandig zwemmen.

De personages zijn kleurrijk. Maarten is een charmante man. ‘Hij loopt met een zwier die ook op een evenwichtsstoornis zou kunnen duiden,’ stelt Margriet vast. Maarten raakt later in de ban van de vrouw van kwart voor tien, een jonge vrouw met een muts die altijd op dat tijdstip buiten op straat staat.
Fons heeft de dood van zijn vrouw niet verwerkt. Hij kan er niet toe komen de huisfilmpjes te bekijken.
‘Waarom hebben zijn vrouw en hij zich nooit gerealiseerd dat er films moesten komen waarop ze ernstig keken? Hij haat de tuinen en de confetti, de kerstbomen en de kinderpartijtjes, alles nog door hem georganiseerd. Hij had dieptepunten moeten filmen.’
Fons raakt in de ban van de vrouwen. Hij gaat bij Mieneke eten en strekt zijn hand naar haar uit, maar raakt haar net niet aan. Later schuift Mieneke haar hand een beetje in de richting van zijn uitgestoken hand, maar het lukt hen niet de toenadering tot stand te brengen. Mieneke vindt de liefde te uitputtend en teveel gedoe en Fons kan haar niet overhalen.

Hooijer zet de lezer regelmatig op het verkeerde been. Haar gedachtekronkels zijn ongrijpbaar, haar fantasie adembenemend. Ze vervalt niet in automatismen, maar blijft oorspronkelijk. Terloops schrijft ze de simpelste, maar mooiste zinnen. ‘Kijk een Vlaamse gaai,’ zegt Mieneke na een bezoek aan haar zieke ex. Hooijer gaat tegen de draad in. Toch is het niet echt absurd. Ze houdt met een draadje contact met de werkelijkheid. De wijze waarop ze het verdriet van Fons beschrijft of Wilma die tijdens een cruise ziek wordt van ledigheid is ontroerend.
De droge humor is zeer te genieten, als je eenmaal gewend bent aan de manier van schrijven. Tijdens een aanslag door de criminele Arend op het detectivebureau zag ik een typetje voor me van Wim de Bie, iemand die niet helemaal goed bij zijn hoofd is. Zo lopen er meer rond bij Hooijer. 

Het is knap hoe Hooijer de verschillende lijntjes aan elkaar vast weet te knopen, maar het is vooral haar talige vermogen dat indruk maakt.
‘Ze heeft Fons al een paar keer peinzend aangekeken, waar slaat dat op?’ is een voorbeeld van een directe taaluiting, in dit geval door Mieneke als ze merkt dat Fons met haar zit te flirten.
Hooijer schrijft vanuit een vrouwelijk perspectief, bijvoorbeeld als het gaat over Arend die in de straat als een oplichter te boek staat. ‘Behalve een. Eén vrouw zei dat Arend een schat van een man was met wie ze heel goed had kunnen praten. Maar die vrouwen had je altijd.’

‘Het is gewoon om te lachen dat het leven nergens op slaat,’ zegt Wilma op het schip. Daarmee tekent ze de zienswijze van Hooijer: lichtvoetig, onvoorspelbaar en elegant.

dinsdag 24 mei 2011

Sta me bij (2010), documentaire van Monique Lesterhuis en Suzanne Raes


Onmacht of onwil, dat is de vraag.

Aan het einde van de documentaire, die tijdens het Idfa 2010 als beste Nederlandse documentaire werd genomineerd, klinkt het nummer Stand by me als een aanmoediging voor de enkelen van de bijna duizend cliënten van de sociale dienst in Zutphen die uitgebreid hun sores lieten zien. Mooi gekozen dat nummer voor de mensen in de bijstand.

Duidelijk brengen de makers het verschil van opvatting in beeld tussen twee consulenten die hen naar werk begeleiden. De methode van de jonge, blonde maar o zo strenge Debbie die haar cliënten zo snel mogelijk in een baan wil hebben staat tegenover die van de toegeeflijker Bruno die zijn mensen op weg wil helpen, maar zonder hun vertrouwen te verliezen. Hij wil investeren en kan niet geloven dat iemand iets niet wil, maar meent dat het met durf te maken heeft. ‘Soms weet je het niet,’ zegt een medewerker tijdens het overleg. ‘Het hangt ook van de cliënt af welke aanpak het beste werkt.’

Het is het aloude dilemma tussen führen oder wachsen lassen, tussen mensen sturen of afwachten tot ze zelf een stap zetten. Moet het kwetsbare plantje in zijn groei geleid worden of moet men wachten tot het zelf omhoog komt?  

We zien de consulenten druk telefoneren, overleggen en, zoals Debbie, harde confrontaties aangaan met haar cliënten. Het is pijnlijk te zien dat weerloze mensen tegen instituties botsen, dat men niet de goede houding heeft of de juiste strategie weet. Het kan zijn dat iemand soms een zetje nodig heeft, maar meestal staat men onder druk om het leven in te richten naar de eisen van de macht en wordt men door de bureaucratie vermalen. Alleen al het openen van een brief waarin het UWV iets beslist, schrijnt. Het zijn herkenbare beelden, zoals van een woonwagenbewoner die nooit onder een baas heeft gewerkt en het moeilijk vindt om aan te kloppen voor een aalmoes of een nogal drukke vrouw die het liefst nachtwaker wordt, maar dan wel met een hond.

Een aantal cliënten komt uitvoeriger in beeld:

Sjoerd is een flegmatieke medewerker die vijf dagen in de week als vrijwilliger in de speelgoedwinkel van zijn broer werkt. Hij verstart van schrik als Debbie de toestemming daartoe intrekt omdat het niet zo kan zijn dat de UWV zijn loon betaalt. Nadat zijn bezwaarschrift ongedaan is gemaakt, werkt hij met tegenzin in de arbeidsvoorziening. ‘Je moet je soms aanpassen,’ zegt een collega daar.

Thomas is een veelpleger en een verslaafde, die in een soort schuur woont. Bruno vindt het vreselijk dat hij zijn leven verknoeit, ook voor zijn kinderen. Hij wil hem uit het criminele circuit houden, gaat met hem naar de reclassering en regelt een huisje voor hem.

Dilshad (zie foto: het is mooi dat de makers d.m.v. een spiegel zowel cliënt als consulent weergeven) is een allochtoon met een vrouw die niet alleen thuis kan blijven. Debbie stuurt hem naar de werkvoorziening waar hij dozen moet vouwen. Hij was huisartsassistent en vindt dat werk niets. Zijn zoon begint een minisupermarkt en wil dat zijn ouders hem komen helpen. Debbie wil in ieder geval een arbeidscontract van twintig uur zien.

Marco is bezig met een baan, maar vindt dat hij te weinig verdient en laat het daarop afketsen.
Thuis zit hij in zijn onderbroek achter zijn drumstel en zingt maatschappijkritische teksten. Bruno betreurt het dat Marco de juiste houding mist.

Danny en Veronica wonen samen, hebben veel schulden, gaan naar de voedselbank en hopen op een Wajong-uitkering die echter niet wordt toegekend. Debbie wil daarop een traject voor hun beiden starten. Een maatschappelijk werkster gaat bij hen op bezoek. Danny ageert tegen een bekeuring, die de schuld alleen maar groter en hem wanhopiger maakt. Debbie regelt een plaats in een bakkerij voor Veronica en ook een plaats in een bedrijf voor Danny ‘Hoe moet het dan met de hond?’ vraagt Danny. ‘Daar moeten jullie zelf een oplossing voor bedenken,’ zegt Debbie. ‘Soms word ik gek van het gedoe,’zegt Veronica, rokend op een bankje aan de IJssel.

Tijdens de aftiteling blijkt dat ze toch allebei tevreden zijn met hun werkplek. Marco zoekt nog naar een baan, Dilshad werkt met zijn vrouw met behoud van uitkering in de supermarkt van zijn zoon, Thomas is vanwege overlast uit zijn huisje gezet en Sjoerd zit nog bij de arbeidsvoorziening.

Wat niet in de documentaire zit, is de steeds meer toegenomen arbeidsdeling die niet voor iedereen gunstig uitpakt. Het neveneffect daarvan lijkt me om mensen te helpen die daar niet in passen.

De stichting beroepseer roept op om te reageren op deze documentaire die op Holland Doc te zien is. Daarvoor kunt u op onderstaande link klinken
Reacties op:

maandag 23 mei 2011

Recensie: De val van Hippocrates (2009), Menno Lievers


Een agnio werkt zich in de nesten.

De omgeving waarin een roman speelt geeft kleur aan het verhaal. Dat is zeker het geval als het in een ziekenhuis speelt en niet met de term doktersroman aan te duiden is, al begint het daar in De val van Hippocrates, waarin hoofdpersoon Erik Liefco promiscue verhoudingen met verpleegsters onderhoudt, verdacht veel op te lijken.

Het verhaal speelt zich af eind jaren tachtig en er wordt verwezen naar de val van de Muur. Liefco heeft echter genoeg aan zijn eigen sores om zich te kunnen openstellen voor het wereldnieuws. Hij doet tot ergernis van zijn vriendin Beatrijs dienst als arts-assistent zonder opleiding, in de wandelgangen een agnio genoemd. Zelf beschouwt hij zich als een verpleger met een artsendiploma. Beatrijs die een goede baan kan krijgen in Londen, vindt dat hij mee moet gaan, maar Erik voelt zich bezwaard. Hij lijdt onder de dood van zijn verongelukte broer en wil arts worden om zijn moeder tevreden te stellen.

De verhoudingen tussen artsen, verpleging en patiënten worden boeiend beschreven. Tussen de medici bestaat een duidelijke hiërarchie. Opleiders als Griffioen en arts-assistenten met een opleidingsplaats, zoals Aad de Groot, zijn van een andere soort dan basisartsen als Liefco. Cynisme voert bij de eersten de boventoon en de psychosomatische geneeskunde wordt door hen afgedaan als onzin. Aad doet op het stereotype af schamper tegen Liefco. Het verhaal wordt voortgestuwd door de hiv-besmetting die Liefco per ongeluk meent te hebben opgelopen, hetgeen hij vergeefs probeert te verbergen.

De hoofdpersoon is een typische underdog, die zich in de ziekenhuiswereld probeert staande te houden, maar van het kastje naar de muur wordt gestuurd. Liefco verricht werkzaamheden op verschillende afdelingen: op interne geneeskunde, in de operatiekamer, bij neurologie en bij gynaecologie. Hij is eerder afgestudeerd als basis-arts en keert weer in dat milieu terug, al vreest hij dat hij tot de, in de jaren tachtig opdoemende, verloren generatie gaat behoren, maar hij wil ook niet naar Londen, omdat de relatie met Beatrijs niet goed is. Liefco is getraumatiseerd door het ongeluk van zijn broer en wordt overmand door schuldgevoelens. Alcohol is zijn grootste bondgenoot. Hij is een lieve jongen die zich graag laat versieren door verpleegsters en daarnaast is hij een hoerenloper. Hij sluit een schijnhuwelijk met een Zuid-Amerikaans hoertje, maar merkt al snel dat zoiets weinig voordeel oplevert. Hij vraagt zich met recht af hoe hij anderen kan helpen als hij zichzelf al niet kan helpen. Door problemen uit de weg te gaan, worden die alleen maar erger.

Het verhaal is niet bijzonder van stijl, maar kent veel vaart. In het begin, als Liefco zijn intrede doet in het ziekenhuis, lijkt het erop dat hij zich in een droom voortbeweegt en dat het leven niet helemaal reëel is, maar al gauw maakt het ijlerige plaats voor een hard soort realisme. Het gemak waarop euthanasie wordt toegepast, past daar weer niet in en ook zijn gang door de voorstad langs prostituées doet surreëel aan. Lievers raakt hier aan het onbestemde dat Ishiguro zo fantastisch kan oproepen. Vooral aan het eind wordt het allemaal grotesk.

De seks is erg plastisch beschreven, al kan de schrijver tegenwerpen dat de verpleegster in kwestie, Hanneke, niet erg romantisch van aard is. Hilarisch is de manier waarop Liefco neerkijkt op haar seksuele activiteit. ‘De plateaufase van de aanloop tot haar orgasme duurde wel erg lang.’ De fantasieën over zijn praktijk als bef-dokter bij de afdeling gynaecologie zijn, voorzover het tenminste fantasieën zijn, met veel gevoel voor precisie beschreven.

De fragmenten over het gesloten ziekenhuismilieu zijn het sterkst. Het is jammer dat Lievers er, zoals ook uit de Verantwoording blijkt, zoveel bij heeft gehaald, waardoor het geheel nogal overladen is geworden. Als de schets van het ziekenhuismilieu meer was uitgewerkt was er een sterker boek uitgekomen.

zondag 22 mei 2011

Plaza Solutión (gedicht)




Opeens is het zover
uit het niets is de Puerta del Sol,
het grote plein in Madrid,
omgetoverd tot een Tahrirplein
met tentjes en mensen, jongeren vooral

die het niet meer pikken
die geen marionet willen zijn
in handen van de banken
die net als de Egyptenaren
hun eigen leven willen bepalen.


Die nooit eindigende schreeuw om vrijheid.


Opnieuw staan er ze er weer
na een oproep op Facebook
dit keer niet 25 januari, maar 15 mei
ze laten zich niet afschrikken
ze werpen het juk van zich af

Wij kunnen met hen meedoen
voorzover nog niet versuft door de commercie
en murw gemaakt door mooie woorden
Europeeër, word wakker en denk na
ga mee naar het Plein van de Oplossing.


Met dank aan nrc.nl in beeld die meer prachtige foto publiceerde op: http://www.nrc.nl/inbeeld/2011/05/20/puerta-del-sol-is-het-tahrir-plein-geworden-van-europa/

aangepast  22 mei 17:10 uur

zaterdag 21 mei 2011

Jeroen van Kan in gesprek met György Konrád, De Avonden, VPRO-radio 11 mei 2011

Een onvermoeibaar strijder tegen de vergetelheid.
Het interview, dat wellicht deels door taalproblemen nogal moeizaam verliep en dat ik toch, vanwege het belang ervan met enige vrijheid op hoofdpunten samenvat, werd rechtstreekse uitzonden vanuit de Oba en vond plaats in het kader van de Nacht van de Europese literatuur, die in meerdere landen op hetzelfde tijdstip werd gehouden. Tevens werd daarin de shortlist van de Europese Literatuurpriis bekend gemaakt, bestaande uit de volgende titels:
· Laurent Binet, HhhH
· Jens Christian Grøndahl, Dat weet je niet
· David Mitchell, De niet verhoorde gebeden van Jacob de Zoet (zie voor een recensie mijn blog van 25 januari j.l.)
· Marie NDiaye, Drie sterke vrouwen,       · Jáchym Topol, De werkplaats van de duivel
Van de joods-Hongaarse schrijver Konrád is een maand geleden een nieuw boek uitgekomen, dat vertaald is als Slingerbeweging. Het is geschreven in de ik-vorm en meer nog dan zijn andere boeken een autobiografisch verslag van Konráds leven. Het bevat herinneringen aan een luxueuze jeugd, dat daarna een leven werd met veel ellende. Het gezin ontkwam aan deportatie door de nazi’s door een ambtenaar om te kopen en ook onder het communisme werd het Konrád niet gemakkelijk gemaakt. Zijn boeken werden in de ban gedaan en konden pas in 1988 gepubliceerd worden.
De eerste fascinerende bladzijden van Slingerbeweging zijn te lezen op de site van Athenaeum: http://www.athenaeum.nl/boek-van-de-nacht/gyorgy-konrad-slingerbeweging
Jeroen van Kan begint het interview met de provocerende vraag of Konrád wellicht religieus is geworden. Konrád had namelijk eerder beweerd dat God niet van romans hield en Slingerbeweging is geen roman.
Konrád begrijpt hem misschien niet goed want hij antwoordt wat zijdelings dat God in de literatuur voorkomt, namelijk als een persoon in de bijbel, waarop Van Kan concludeert dat de wereld zijn roman is. Konrád beaamt dat maar zegt dat het niet gemakkelijk was om de wereld in zes dagen te scheppen.
Van Kan omschrijft het werk van Konrád als een georganiseerde droom.
Volgens Konrád is een mens een reservoir aan herinneringen, waarin allerlei conflicten samenkomen. Hij schrijft elke dag tot hij moe is en ziet de volgende dag wel wat het betekent. Literatuur is het bewaren van het herinneringen tegen de dood en de vergetelheid. Hij is het aan de doden verplicht om de herinnering levend te houden. Konrád zegt dat, naarmate men ouder wordt, het onderscheid tussen droom en werkelijkheid steeds geringer wordt.
Van Kan vraagt of zijn stijl meer in de richting van een epigram veranderd is.
Konrád zegt dat een goede lezer van de ene gedachte naar de andere springt. Dat vereist wel een net zo grote gevoeligheid en nieuwsgierigheid als van de schrijver.
Van Kan vraagt of dit zijn laatste boek over dit onderwerp is.
Konrad zegt dat hij zich steeds vernieuwt. Hij verklaart dit door steeds terug te gaan naar zijn oorspronkelijke ervaringen. Door zijn eigen geest diepgaand te onderzoeken komen er nieuwe herinneringen boven. Het is hetzelfde als met het lezen van een goed boek. Bij herlezing biedt dat steeds nieuwe gezichtspunten. Dat komt omdat men zelf weer veranderd is sinds de laatste keer dat men het boek las. Hij schrijft elke dag omdat het een goede oefening is.
Van Kan vraagt hoe belangrijk het is om naar waarheid te schrijven.
Konrád zegt dat het een noodzakelijkheid is, een morele verplichting. Soms wordt het wel eens een kwelling, maar anderen kwellen zich in sportscholen en brengen geen boeken voort. Hij stopt met schrijven als het teveel wordt en gaat de volgende dag weer verder. Mensen die zich niets zeggen te herinneren van hun leven zijn lui.
Van Kan vraagt tenslotte of hij een Europees schrijver is. Voor een deel wel zegt Konrád. Een ander deel is Hongaars. Een Europeaan zal meer van zijn werk begrijpen dan een Australiër.
Geïnteresseerden kunnen het hele interview beluisteren op:

donderdag 19 mei 2011

Politiek engagement in de Nederlandse letterkunde

Het was de titel die me aantrok tot de themabijeenkomst van de commissie voor Taal- en Letterkunde van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, een hele mond vol, afgelopen woensdag 18 mei j.l. in Leiden. Sinds de ontdekking van Alfred Kazans’ publicatie  De functie van de literaire kritiek (zie dit blog op 15 en 16 jan j.l.) en het bespreken van Een verhaal dat het leven doet veranderen (zie dit blog op 22 maart j.l.) houdt mij de vraag me bezig hoe engagement en literatuur zich tot elkaar verhouden, hoe literatuur een rol kan spelen om een andere wereld mogelijk te maken en hoe je literatuur daarop kan beoordelen. Ik denk dat de intentie van de schrijver belangrijk is, dat een ander daar nooit helemaal achter kan komen en dus de schrijver bij twijfel in het beste geval het voordeel daarvan moet gunnen.

Volgens de inhoudsopgave van de bijeenkomst zou de kwestie in vier verschillende casussen aan de orde komen, nu eens gesitueerd in de negentiende dan weer in de twintigste eeuw. De eerste casus van een taalwetenschapper verbonden aan de Belgische taaladviesdienst, die een meer ambtelijk engagement toen toon spreidde, sla ik over en ga meteen door naar de voordracht van Alpita de Jong over Joost Hiddes Halbertsma, een doopsgezinde dominee die 1789 in Grouw werd geboren en 1869 in Deventer overleed. De Jong schreef eerder een proefschrift over hem en is bezig met een biografie. Halbertsma studeerde nieuwe en oude talen in Leeuwarden en ging in 1807 naar de kweekschool der Doopsgezinden in Amsterdam. Daarna werd hij predikant, eerst in Bolsward, later in Deventer. In de tijd na Napoleon werd veel nagedacht over de ideale staatsvorming en Halbertsma mengde zich daarin. Hij reisde heen en weer, correspondeerde met krantenredacteuren en dichters als Bilderdijk en Da Costa en trad in contact met politici als Thorbecke. Zijn streven was het algemene politiek-maatschappelijk bewustzijn te activeren en hij was tegen centralisatie.

Hij maakte de Friese rijmen bij kinderprenten voor het Maatschappij tot Nut van ‘t Algemeen, waarbij opvalt dat hij zich veel vitaler uitdrukt dan de persoon die de rijmen in het Nederlands maakte.
Taal was woord geworden geest, zei hij, en moest vrij blijven. Verheffing diende bij het individu zelf te beginnen. Omdat het Fries een spreektaal was, bood het de mogelijkheid hiermee te experimenteren.

De lapekoer fan Gabe Skoar (1822) was zijn eerste boekje, een duodecima van 35 pagina’s. Halbertsma deed alsof hij het ontdekt had onder de werkbank van Gabe Skroor. Deze handswerksman ging onder andere naar Bolsward om een lezing over economie en politiek bij te wonen van de Maatschappij tot Nut van ‘t Algemeen, waarbij hij het belang leert van het vormen van een eigen mening. Van het boekje werden liefst tweehonderd exemplaren gedrukt. Later verschenen er uitgebreidere versies die uiteindelijk uitgroeiden tot het vuistdikke Rimen en teltjes dat aan de wieg staat van de Friese literatuur. Zie ook: http://www.dbnl.org/tekst/halb003rime01_01/index.php/

Halbertsma was in de tijd van opkomend nationalisme meer een maatschappelijk hervormer dan een Fries nationalist. Hij was ook controversieel door zijn opstel over het boeddhisme (1843) dat in die tijd alleen door enkele liberalen werd gewaardeerd. Daarom paste hij niet binnen het Fries Genootschap. Omdat Halbertsma een sterke visie heeft en een grote maatschappelijke inzet, maakt de voordracht van De Jong nieuwsgierig naar de biografie.

Gillis Dorleijn besprak vervolgens in een warm betoog de politieke betrokkenheid van de Nederlandse afdeling van de internationale PEN-club die in 1921 in Engeland begonnen was als een soort dining-club. P.C.Boutens richtte in 1923 de Nederlandse afdeling op. Het eerste congres in Nederland in 1932 verliep vredig en werd wel een literaire wagon-lits genoemd vanwege de vele uitjes.
De deontologische leer stelde dat de autonomie van de schrijver niet strijdig was met ethische principes. Schrijvers kenden hun verantwoordelijkheid. Hun autonomie kwam in de jaren dertig onder druk te staan. Dorleijn toont dit aan met gegevens uit het archief waarin spanning zichtbaar is tussen politieke oordelen en tijdloze geestelijke waarden. De schrijversorganisatie redde zich er vaak uit door ontwijkende formuleringen te bedenken. Thomas Mann verliet pas op het laatst Duitsland omdat hij daar zijn lezerspubliek had. Ook Pen Nederland wilde zoveel mogelijk depolitiseren door de geestelijke waarden voorop te stellen. In Penibel journaal (1937) schetst voorzitter Anthonie Donker een Pen-bijeenkomst in Argentinië. Ter Braak en Perron hoonden de hooggespannen commentaren in het boek. Het was nogal gemakkelijk om zich te onthouden van duidelijke kritiek op het nationaal-socialisme.

Volgens Dorleijn is autonomie in de literatuur een basisvoorwaarde om engagement mogelijk te maken. Een stelling die een mooi begin van de discussie zou zijn als de tijd niet om was.
Helaas hadden we de voordracht van Saskia Pieterse over Multatuli gemist, die net als Halbertsma een hervormer was, maar wel de politiek voor zijn ideeën wilde gebruiken en in zijn tijd al de clubjesgeest bespotte.

Vragen die bij mij opkwamen gaan over de inhoud en de aard van het engagement. Hoe gaat de schrijver om met zijn autonomie, die nodig is om onbevooroordeeld over maatschappelijke kwesties te spreken? Wat doet hij met zijn verantwoordelijkheid? Hoe moet je zijn uitingen beoordelen? Wat dat laatste betreft gaat het natuurlijk op de eerste plaats om literaire maatstaven. Iemand die met de beste bedoelingen met literatuur bezig is, zoals ik laatst hoorde bij monde van György Konrád over wie ik spoedig meer hoop te schrijven, is de beste ambassadeur voor de wereldvrede.

aangepast: 19 mei 2011, 19:57 uur.

woensdag 18 mei 2011

Recensie: Het volmaakte korte stukje (2009), Kees Fens

>

‘Licht is het oudste woord.’

De in 2008 overleden Kees Fens is vooral bekend van diepgravende stukken over literatuur, maar hij was ook een schrijver van korte stukjes, die eerst onder het pseudoniem A.L. Boom in De Tijd verschenen en later onder zijn eigen naam in de Volkskrant. Een selectie uit verschillende bundels is bijeengebracht door Joost Zwagerman, die in zijn inleiding Stilte die steeds intenser wordt zegt dat Fens misschien geen gelovige was maar wel een gelovige van het woord God. Zwagerman typeert zijn stukjes als stilteruimte. ‘Het kan niet anders of iedere lezer komt na zijn verblijf in zo’n taal ontvouwde stilteruimte als verkwikt en herboren tevoorschijn.’

Fens is inderdaad op de eerste plaats iemand die aandacht heeft voor het mysterie van het leven, een mysticus die met veel gevoel schrijft over het wezenlijke. Dat uit zich in eenvoudige observaties, zoals over het licht, dat het oudste woord is, maar ook over de Chasséstraat, die net als Regent Street in Londen, in een bocht loopt, waardoor je nooit de einder kan zien en de gelegenheid krijgt tot een spel met ruimte en tijd waardoor de rechtlijnigheid wordt teruggewezen. Herkenbaar op datzelfde vlak is dat je soms op de heen- en terugweg verschillende routes neemt, omdat die vanuit een ander perspectief korter lijken. Deze observatie doet weer denken aan een stukje waarin Fens schrijft over de stille kant van Damrak en Rokin waar men liever niet loopt.
Fens schrijft herkenbaar over verschijnselen als de maanden, de dagen, het weer, over het raadplegen van het alfabet als je niet op een naam kunt komen en nog veel meer.
Naast verheven is de inhoud ook alledaags en zintuiglijk: de moeite om in een hotelkamer een goede leeshouding te vinden, het invallen van de avond, een herfstdag in Antwerpen en het genot om in Amsterdam de vrije fietser waar te nemen.
‘Het gevoel van vrijheid, het plezier daarin ook, is haast elke fietser aan te zien. Het hoeft niet veel te waaien of alles wappert aan hem. Prachtig. Kijk naar de automobilist in zijn benauwde hokje. Recht is de rug: de fietser heerst.’

Korte stukjes lezen niet altijd gemakkelijk omdat je er steeds weer in moet komen, maar sommige blijven hangen, haken zich vast in je hoofd, zoals over de overbodigheid van het uitroepteken, dat ik nadien nauwelijks nog durf te gebruiken. 

De eerste stukjes uit de jaren zeventig, gebundeld in De eenzame schaatser, gaan vooral over het fenomeen tijd en vergankelijkheid. Prachtig is de opening over zijn grootvader die een gouden zakhorloge in een leren foedraaltje in zijn vestzak droeg.
‘Hij leek over de tijd te heersen, hij maakte er ook steeds meer een vertoning van.’ Namelijk om de tijd vast te stellen, hetgeen heel wat anders was dan een vluchtige blik op de pols. Daar sprak rust en beheersing uit. Hij had ook figuurlijk de tijd.
Daarnaast lezen we over zijn katholieke jeugd in Amsterdam West, in de roomse enclave rond de Chassékerk en zijn zieke, aan tuberculose, lijdende vader, die vlak voor de oorlog dood ging, toen zijn zoon tien jaar oud was. Ontroerend is een stukje over een vlieger die de vader voor hem maakte en die ze samen gingen oplaten, een activiteit die de jongen tot verdriet van zijn vader en later ook tot zijn eigen verdriet, al gauw ging vervelen.
‘Een kind heeft te weinig bijgedachten om verwonderd te blijven. Ik liep wat weg, kwam een jongen van mijn klas tegen; die had stekeltjes gevangen en dat vond ik mooier.’

In Mijnheer en mevrouw Aluin & andere tussenteksten komt de joodse ijzerhandelaar Aluin, die in de oorlog met zijn vrouw werd weggevoerd, op 4 mei weer even bij hem binnen. Fens herinnert zich de jaren dertig als een tijd zonder frisse lucht, vergelijkbaar met de sfeer in Una giornata particolare.

Waarom ik niet tennis (en ook niet hockey) is een stukje, dat de titel werd van een bundel, waarover hij overigens later opmerkte dat hij die niet goed vond. Fens beschrijft daarin de andere wereld van de tennis die hij als kind waarnam als ze door het Katttenlaantje naar het Vondelpark liepen. Een laantje dat volgens een stukje in Het geluk van de brug zijn moeder een Valkenburggevoel gaf.

Behalve over sport en (Italiaanse) kunst en architectuur gaat het natuurlijk veel over literatuur. In een gedicht van Dante ervaart hij het sterkst het wezen van lezen: ‘reizen door het hiernamaals, waarin we al onze ideeën, tijdgenoten, grote symbolen, maar vooral onszelf tegenkomen. Een hiernamaals dat zoveel en ook zo weinig op de bekende wereld lijkt, misschien doordat het die wereld wezenlijker tegenwoordig stelt.’

De titel is afkomstig van gesprekken die Fens voerde met uitgever Thomas Rap die volgens Fens een speciale manier van kijken had, vooral aan het eind van een onderhoud.
‘Hij keek je voor het laatst met die mooie, heel licht wijkende ogen aan, we hadden een verbond. Over niets. Hij vond, geloof ik, bijna alles wat ik schreef zeer hoge onzin. Alleen als ik kleine stukjes, over sport bijvoorbeeld, schreef, vond hij mij volwaardig. Zo’n gesprek met hem, het was een volmaakt klein stukje, door hem gecomponeerd en bezield.’

De verzamelbundel eindigt met een eerbetoon aan zijn moeder die zijn vader zevenendertig jaar overleefde. Haar levensinstelling was om te buigen, maar toch kende ze doodsangst en haar zoon wenst haar een liefde toe tot in haar hemel.

God en stilte maken volgens Fens samen de eeuwigheid. Er zijn maar weinigen die het zo kunnen uitdrukken.  

zaterdag 14 mei 2011

Recensie: De onsterfelijken (2010), John Banville

Een fascinerend familietafereel, in handen van de goden.

De familie van de stervende wiskundige Adam Godley komt bijeen om hem in zijn laatste dagen in Huize Arden bij te staan. Adams veel jongere en tweede vrouw Ursula is een alcoholiste. De dertigjarige zoon uit de tweede leg, zoals Adam dat noemde, en die ook Adam heet, is aangekomen met zijn mooie vrouw Helen, een actrice. De negentienjarige en nogal labiele dochter Petra is in afwachting van haar hooghartige vriend Roddy, die per trein zal arriveren. Behalve de familieleden lopen er nog huishoudster Ivy en tuinman Duffy rond, die iets met elkaar hebben en later komt ook nog een mystery guest opdraven, Benny Grace, die door de familie als persona non grata wordt beschouwd en die eigenlijk van boven komt, net als de goden Hermes en diens vader Zeus. De laatste verschalkt graag een mooi meisje en zijn oog heeft laten vallen op Helen. Op de vroege ochtend, als de jonge Adam al uit bed is om zich in een veel te kleine pyjama met zijn zus Petra te onderhouden, bedrijft Zeus de liefde met Helen, voorwendend dat hij de jonge Adam is.

De goden die op de Olympus zetelen, hebben het lot van de mensen in handen, maar kunnen zelf niet sterven, hoe graag ze dat ook zouden willen. Ze kunnen zich wel materialiseren als mensen en spelen een spelletje met de verwarring daarover. De mensen zijn zich niet bewust van de machinaties, maar voelen zich ook geen meester over zichzelf. Helen ervaart bijvoorbeeld een licht dat achter het gewone licht op het platteland schijnt. De gasten leiden allen aan een vorm van depersonalisatie en gaan ijlend door het leven. De oude Adam heeft met de Brahma hypothese het religieuze bedrog ontmaskerd. Hij is zich ervan bewust dat het onderscheidende denken een scheiding heeft veroorzaakt in het beleven. Hij realiseerde zich dat toen hij zich  afvroeg waar een riviermond ophoudt en de rivier begint. Petra aard naar haar vader en is geïnteresseerd in het onderwerp waar hij zich bezig hield, namelijk oneindigheid. De vraag waar het lang om cirkelt is waarom die Benny daar eigenlijk is.

Behalve de bijzondere constructie is de stijl van Banville bijzonder. Hij schrijft zorgvuldig, op een manier die klassiek genoemd mag worden en met een Engelse distantie die bijvoorbeeld ook in de boeken van Virginia Woolf te vinden is. Hij herneemt zich regelmatig, vertelt niets maar laat alles zien en toont scènes vanuit verschillende perspectieven: vanuit de hond des huizes, de familieleden of vanuit de stervende Adam, een gezichtspunt dat soms samenvalt met die van Hermes. Deze laatste heeft behalve als god ook als alwetende verteller veel kansen om het verhaal te regisseren.

De onsterfelijken is een ode aan de verbeelding en mooie vergelijkingen, zoals over bergtoppen die elkaar ruw opzij proberen te duwen. Het boek is gelijkertijd ook heel aards en zintuiglijk. Om de huishoudster Ivy hangt bijvoorbeeld een lichte geur van rozen en afwaswater. De schaduwkant van de verheven stijl is dat het verhaal soms daardoor wat stil komt te liggen, dat er te weinig beweging in zit. Misschien dat de schoonheid te veel op de spits wordt gedreven. De onsterfelijken is daarmee minder toegankelijk dan De zee, waarmee hij in 2005 de Man Booker prijs won, maar nog altijd een glinsterend juweel, mooi vertaald door Arie Storm.

vrijdag 13 mei 2011

De kunst van de vrijheid


Opdat we niet vergeten.

De beelden van het Tahrirplein maakten veel los. Die onstuitbare drang van mensen naar vrijheid, van het zich bevrijden van het juk, van het afwerpen van ketens. Het waren een soort oerbeelden, archetypische voorstellingen over de ontwikkeling van de mensheid die als individu, maar ook collectief op eigen benen wil staan en zelf wil uitmaken hoe het de toekomst invult. Zoiets gaat met vallen en opstaan, zoals de huidige ontwikkelen in Tunesië en vooral in Syrië aantonen.

Vrijheid is een begrip dat door allerlei filosofen, politico- en andere logen uit ten treuren is verkend. Het kent vele facetten zoals bijvoorbeeld in Janis Joplins befaamde regel Freedom is just another word for having nothing left to lose. http://www.youtube.com/watch/ In het liberalisme bestaan heel verschillende visies op vrijheid, zoals de klassiek liberale, de conservatieve en de sociale. Ik zou daaraan nog de anarchistische en de spirituele visie over vrijheid aan kunnen toevoegen. Al die gezichtspunten hebben met verschillende mensbeelden te maken: is de ene mens voor de ander een wolf, zijn zij allen lammeren die graag in een kudde leven of leeft men het liefst alleen? Vrijheid heeft daarnaast een maatschappelijke component. Het mensbeeld is gekoppeld aan een maatschappijbeeld. Wie de menselijke natuur als goed ziet, heeft een andere maatschappij voor ogen dan wanneer men die als slecht ziet. De discussie daarover gaat eindeloos door. Na de links - rechts tegenstelling in de vorige eeuw tussen een sociale dan wel een individualistische maatschappij, drongen in de jaren negentig, onder invloed van het falen van het communisme, liberale invloeden in de socialistische traditie door. Vadertje Staat was niet meer een milde oude man waarbij iedereen kon uitrusten, maar een eigenzinnige slokop, die de vrijheid insnoerde met regels. Het initiatief moest meer aan de burger gelaten worden. Staatsbedrijven werden geprivatiseerd maar of we daar beter van geworden zijn is de vraag. De zorg lijdt onder mensonwaardige productie-eisen, het eerbiedwaardige beroep van postbode om maar wat te noemen, die ook nog een sociale functie had, is door de concurrentie verhoudingen ter ziele gegaan.

In de anarchistische betekenis is de grootst denkbare individuele vrijheid mogelijk. De mens is goed en moet zich bevrijden van alle knellende banden die de staat hem oplegt. Dan zal hij opbloeien. Bakoenin zal nooit bedacht hebben dat grote private ondernemingen de macht zouden grijpen. Hij dacht dat men zich op basis van vrijwilligheid zou verbinden, dus een soort van vakverenigingen, die samen tot de beste oplossingen voor problemen zouden komen. Ook Marx kwam uiteindelijk na een periode van Verelendung bij een gepacificeerde maatschappij uit.

De spirituele visie kwam ik laatst tegen in een artikel van Ramsey Nasr, getiteld De eigen cultuur wordt gebruikt als schild. Zie http://www.ramseynasr.nl/web/Artikelpagina/De-eigen-cultuur-wordt-gebruikt-als-schild.htm/
Nasr keek ook naar de mensen op het Tahrirplein en ervaarde een kloof tussen hen en ons vrije leven. Hij kon zich nauwelijks voorstellen dat ze met ons zouden willen ruilen. Door zijn ervaringen in Birma had hij begrepen dat vrijheid niet het vervullen van verlangens is, maar het weten omgaan met gebreken. Geluk bestaat niet uit bezit, maar omgekeerd uit geven. Juist omdat we in het Westen steeds meer willen hebben, worden we steeds ontevredener.

Het is ongetwijfeld gemakkelijker om de vrijheid te koesteren dan die te bezitten. Dat is hetzelfde als kinderen die vol vuur van sinaasappelkistjes, planken en oude kleden en gordijnen in de achtertuin een tent bouwen en niet zo meer weten wat ermee te doen als die eenmaal klaar is. Wellicht was het ook het beste om die voor het donker weer af te breken. Met onze maatschappelijke ordening zal dat niet zo gauw gaan, maar toch klinken er geluiden om alle verworvenheden ongedaan te maken en weer opnieuw te beginnen. Het vervelende is alleen dat juist de machtigen daarmee in het voordeel zijn. Het gaat erom een andere orde te scheppen die recht doet aan dier, mens en milieu en dus duurzaam en sociaal moet zijn.

Niet de globalisering is het probleem, zoals Bas Heijne stelt (zie mijn verslag van Buitenhof, op maandag 9 mei j.l. ) maar de grondslag waarop onze samenleving berust en de manier waarop de economie georganiseerd is. Dat mensen dichterbij elkaar komen, lijkt me geen bedreiging te zijn, maar juist een welkome verruiming en doorbreking van het ons kent ons idee. De vrijheid wordt om zeep geholpen door de economische orde die ons steeds meer insnoert, individueel en collectief, zoals de Grieken op het ogenblik aan den lijve ondervinden.   

Maar dan nog. De mens is veroordeeld tot vrijheid, zegt het existentialisme. Waarmee ze bedoelen dat vrijheid niet komt aanwaaien maar dat ze een opgave is die met veel moeite eigen gemaakt en vernieuwd moet worden, hetgeen een zaak is van de in ongenade geraakte kunst en cultuur. Van literatuur dus ook. Van het Literaturfest bijvoorbeeld om maar een kleinschalig initiatief te noemen dat ik op dinsdag 10 mei j.l. besprak. Maar ongetwijfeld weet u sprekender voorbeelden.

donderdag 12 mei 2011

Filmrecensie: Entre les murs (2008), Laurent Cantet


Vanwege het begin van het filmfestival van Cannes 2011 op deze plaats een verslag van de winnaar van de Gouden Palm in 2008, een adembenemend docudrama over het leven in een school, binnen de muren van de klas vooral, dat zich een plaatsje verschaft tussen Etre et avoir (2002) en de lessen van de Nederlandse schooltuinleraar Ben Ydema, geportretteerd in de documentaire De groene hemel

Entre les Murs is gebaseerd op de gelijknamige roman van de voormalige leraar François Bégaudeau, die ook de hoofdrol speelt en een intiem inkijkje biedt in de klas van Francois Marin en de zwarte school in het 19e arrondissement van Parijs. Aan het begin van een nieuw schooljaar stellen de docenten, de oude en de nieuwe, zich aan elkaar voor en nemen hun roosters in ontvangst, waarbij ze elkaar alvast wijzen op lastige leerlingen.
Marin komt meteen in zijn lokaal in een heksenketel terecht en zegt de klas dat ze op die manier kostbare tijd verliezen, hetgeen meteen al tot de eerste aanvaringen leidt.
We zien een mentor die eerlijk is en recht door zee, zorg heeft voor zijn leerlingen naast de kennis die hij wil overdragen. Hij geeft informatie van de leerlingen terug om hen meer bewust te maken. Door het camerastandpunt zit de kijker op de voorste rij en ziet welke woorden leerlingen in een tekst moeilijk vinden. Marin schrijft die op het bord en legt ze vervolgens uit. Als hij een begrip wil duidelijk maken in een zin, krijgt hij van enkele meisjes de klacht dat hij de bleekschetennaam Bill gebruikt, als het over een lastige werkwoordsvorm gaat, krijgt hij als commentaar dat die nooit meer wordt gebruikt. De leerlingen proberen hem van zijn stuk te brengen, maar Marin blijft rustig, ook als een jongen hem na enkele omtrekkende bewegingen vraagt of hij van mannen houdt. Het duurt even voordat Marin de vraag ontkennend beantwoordt. Hij is meer geïnteresseerd in het ontsluiten van de gedachtewereld van de puber.

Daarin passen ook de spreekbeurten, die soms tumultueus verlopen en de opdracht om een opstel te schrijven met als thema Zelfportret. Daartoe heeft de klas het dagboek van Anne Frank gelezen. Een meisje wilde niet voorlezen en stuurt aan op een confrontatie met de leraar, die haar na de les bij zich roept. Ze mag niet eerder naar haar vriendinnen die op de gang staan te wachten, voor ze haar excuses heeft aangeboden. In de deuropening roept ze Marin toe dat ze de excuses niet meent.
Het onderwerp voor het opstel roept de nodige weerstand op. Ze zijn veel minder interessant dan Anne Frank, zeggen ze, hetgeen Marin beaamt, maar hetgeen anderzijds niet betekent dat ze niets hebben meegemaakt. Het roept ook schaamte op. Een jongen zegt dat hij niet bij de moeder van een vriend wilde eten omdat hij haar respecteert. De Chinese Wey schaamt zich er daarentegen voor dat de klas zo weinig schaamte kent. Hij krijgt als commentaar van de anderen dat hij alles altijd goed doet, waarmee de jongen, die - zo vernemen we later - veel gamet, nog meer buiten spel wordt gezet. 

Behalve de gang van zaken in de klas komen ook de gesprekken in de lerarenkamer, de schoolvergaderingen en de oudergesprekken aan bod. Marin keert zich tijdens een vergadering tegen een voorstel om, gezien het toenemend aantal incidenten, een strafpuntensysteem in te voeren. Hij gelooft niet in algemene regels, maar wil steeds per situatie bekijken hoe te handelen, bijvoorbeeld als het gaat over mobieltjes op school, waarmee de leerlingen soms ongewenste foto’s maken.

Het loopt uit de hand als Esmeralda en Khoumba, die als klassevertegenwoordigsters bij een lerarenvergadering aanwezig zijn - hetgeen verbazingwekkend is als zoiets de gewoonte is in Frankrijk - een medeleerling over een slecht oordeel inlichten. De jongen zegt tijdens de les dat hij vernomen heeft dat de leraren hem hebben afgekraakt. Marin probeert dat te weerleggen, maar heeft de schijn tegen. Hij kan het niet uitstaan dat de meisjes zo zaten te giechelen tijdens de vergadering en zegt dat ze zich gedroegen als dellen. Dat is een stap te ver. Ook een rustige leerling doet opeens van zich spreken. Het leidt tot een vechtpartij waarbij de jongen die de aanleiding was, de klas uitstormt. Nadat een collega, die iets ter ore is gekomen over de belediging, Marin daarop aanspreekt, doet die nog een manmoedige poging op het schoolplein om de zaak te klaren, maar dat lukt hem niet. Als kijker wordt je door plaatsvervangende wanhoop besprongen en zou je het liefst weglopen. Marin heeft het er kwaad mee als de tuchtraad besluit de leerling van school te sturen, maar hij herpakt zich en haalt de laatste les van het schooljaar, waarin de leerlingen vertellen wat ze geleerd hebben. Esmeralda heeft niets geleerd maar wel De Staat van haar zus gelezen, over Socrates die de mensen op straat vragen stelt, waarover ze humoristisch vertelt.

In de film zitten zwakke momenten, zoals een incident waarbij een leraar overstuur over het gedrag van leerlingen de lerarenkamer binnenstormt en aan het eind zit er een losse draad in over een meisje dat na de laatste les naar Marin toekomt en zegt dat ze niets heeft geleerd maar over wie we verder niets vernemen. Over het geheel genomen is de film echter een lust voor het oog en het oor en geeft het aan op welke nauwe paden een leraar zich beweegt die hart heeft voor zijn pupillen. De charme om toegang te krijgen tot hun belevingswereld houdt het gevaar in dat men uitglijdt en dat komt, gezien het commentaar van mijn zoon, zelf een middelbare scholier, vaker voor.

dinsdag 10 mei 2011

Literaturfest live, een no nonsens talkshow over literatuur

Terwijl in het Amstel Hotel de gasten aan een peperduur diner zitten, stroomt in De Rode Hoed het bier en is er voor het volk genoeg te beleven. Drie jonge honden die zonder veel pretentie - niet gehinderd door kennis van zaken, zoals ze zelf zeggen - sinds kort podcast uitzendingen maken over literatuur in een studio in een Amsterdams bejaardentehuis, brengen een live uitzending om meer publiek te genereren en dat lukt ze, gezien de opkomst, prima.

De jonge honden zijn Ernst Jan Pfauth van NRC, Tim de Gier van VN en Toine Donk van Athenaeum Boekhandel, die aan het begin van de avond nog in bad zit zoals hij ook in de studio gewoon is te doen. Hun podcast gaat dit keer over Never let me go (2005) van Ishiguro, een naam die moeilijk uit te spreken lijkt en daarmee enige aarzeling teweegbrengt over het niveau van de bespreking. Eerst wordt een trailer vertoond van de gelijknamige film die onlangs is uitgebracht en die nogal zoetig oogt. Het is een nogal opgelegde discussie, waarbij Ernst-Jan de gespreksleider is, Tim het kritische geluid verwoordt en Toine voor de positieve inbreng zorgt. Interessant is de opmerking van Toine dat Ishiguro de tijd klein maakt - zoals hij ook in Remains of the day doet door de butler te laten vast te snoeren in zijn taken - en daarmee de lezer een gevoel van urgentie bijbrengt over wat belangrijk is in het leven.

Het zijn de drie gasten die smaak brachten met hun lievelingsboek.

Hanna Bervoets, columniste van de Volkskrant en schrijfster van Lieve Céline, had, hoewel ze geen lievelingsboek meer heeft, Bright Lights, Big City (1984) van Jay Mcinerney uitgekozen, dat haar als zeventienjarige bekoorde. Ze was toen onder de indruk van de stijl en van de jonge hoofdpersoon, werkzaam in de tijdschriftenbranche in New York en een liefhebber van uitgaan. Tim de Gier merkt op dat het in de jij-vorm is geschreven waardoor de lezer zichzelf aangesproken voelt, dat de hoofdpersoon wel erg zelfbewust is en dat er leuke observaties in zitten zoals de verwondering van de hoofdpersoon waar de parapluverkopers toch uithangen als het niet regent.

Bas Heijne, publicist en columnist van NRC Handelsblad, komt op met de tonen van een disco-dreun en verklaart dat hij alleen op trash kan schrijven. Hij heeft Hart der duisternis (2009) meegenomen, dat hij zelf heeft vertaald. Het is een raamvertelling waarin Marlow op pad wordt gestuurd om Kurtz op te sporen die in de binnenlanden van Congo moet zitten. Marlow krijgt steeds stukjes informatie die niet passen in de puzzel. Kurtz staat symbool voor de mens die losgemaakt wordt uit zijn omgeving en gaat ontsporen. Achter de facade van beschaving loert de beestachtigheid, zoals in Irak weer is aangetoond. Kurtz durft wel te kijken in zijn eigen afgrond.
De film Apocalyps now is gebaseerd op het origineel Heart of darkness (1899) dat een visionair verhaal is over uitbuiting. Francis Coppola heeft het van Congo verplaatst naar Vietnam met Marlon Brando in de hoofdrol. Van de film is weer een fascinerende documentaire gemaakt, waarbij je ziet dat er van alles mis gaat. De beloofde Phillipijnse helicopters zwenken opeens af om rebellen op te sporen en Martin Sheen – de vader van – krijgt een hartaanval, waarop Coppola uitroept dat hij toch zeker niet tijdens de film doodgaat! Boek, film en documentaire vormen volgens Heijne een drie-eenheid.

Paul Lanen, ook bekend als Faberyayo en rapper van De Jeugd van Tegenwoordig, komt met Less than zero van Bret Easton Ellis, dat hij vijf keer heeft gelezen. Het is geen afgerond verhaal, maar een impressie van een student die zijn zomervakantie doorbrengt in het verveelde rijke milieu in Hollywood. Net als hoofdpersoon Clay draagt Paul vaak een zonnebril omdat hij graag semi-detached door het leven gaat. Paul kenmerkt de aard van Clay treffend als blasé. Ook bij de psychiater, een activiteit die bij de levensstijl hoort, heeft hij weinig op te merken. De brute kant van de mens komt in het boek net als bij Conrad naar voren. Tim merkt dat het beschrijvende karakter een verwijderd gevoel geeft dat fascineert.

Na een gedicht van Paul op een band, is het opeens afgelopen.
Het was een geslaagde avond met veel no nonsens en minder pretentie dan men, zoals ik vanmorgen op Twitter beluisterde, aan de Amstel bezigde.

maandag 9 mei 2011

De achterblijver (2006), Yves Petry


Ik vond na het lezen van een interview met de genomineerde voor de Libris Literatuurprijs 2011 die vanavond in het Amstel hotel de hoofdprijs ontvangt voor De maagd Marino, nog wat aantekeningen over het voorlaatste boek van Petry, die ik u niet wil onthouden:

De achterblijver is een weergaloze roman over de homoseksuele wiskundige Gram Goetleven  die aan het ultramachine project Baby werkt, dat de mensheid moet overtreffen (de loef af moet gaan steken) en die naar Amerika gaat om daarover een toespraak te houden.
Het begint ermee dat Gram door Benjamin Miami, zijn joviale chef, wordt uitgenodigd hem naar het moederbedrijf in Texas te vergezellen. Gram voelt zich gevleid, maar houdt tegen de lezer een slag om de arm.
‘Helaas, dames en heren, kon ik me niet geheel naar behoren voorbereiden op deze lezing omdat in de dagen voor mijn afreis mijn agenda werd doorkruist door allerlei beslommeringen die verband hielden met mijn vader.’

Petry lijkt al bezig met zijn lezing. Prachtig, zo’n perspectief.

Gaandeweg doet hij steeds meer doekjes open over zijn vader, die door zijn vrouw in de steek is gelaten en zich als seksmaniak heeft ontwikkeld.
‘Het ging om de banaal enkelvoudige geheimen van een banaal enkelvoudig mens, dacht ik. Ik wou dat zijn verhalen perverser waren geweest (…). Als ze meer wreedheid hadden bezeten, (…) en getekend waren geweest door schrijnende, onophefbare tegenstrijdigheden, wie weet zou ik dan in mijn vader inderdaad een man hebben gezien met wie het enigszins de moeite loonde te praten. Maar ze kraaiden alleen maar het ongeloofwaardige, puur vleselijke plezier uit van overbelichte doorsneepornografie. Stuitend monotoon gaven ze blijk van een ongecompliceerde honger naar de charcuterie van de andere sekse.’

Ik zou het hele boek willen citeren, zo mooi geformuleerd en zo onopzettelijk lijkt het. Als een taxichauffeur hem naar de luchthaven brengt en ze in de file staan, denkt Gram aan het stille lijden van de autobezitters.
‘Terwijl het auto-ontwerp hier zegevierend de ruimte in beslag nam, konden wij niets anders doen dan gelaten deze overwinning ondergaan.’      

Op de luchthaven ontmoet hij niet Miami maar een koele Bitschkowa (Gram ziet alleen poppetjes en manwijven). Hij probeert om kort te gaan in het vliegtuig een lezing te schrijven. Hij gaat daarbij vaak - onderhoudend en gemakkelijk omschakelend - terug naar zijn verhouding met zijn vader, het bezoek aan zijn moeder met haar nieuwe agressieve vriend in Frankrijk, het overlijden van zijn vader en de kopstoot van een vriend.

Tenslotte komt het door toedoen van de koele Bitsch, die zegt dat Miami op een zijspoor gezet is niet meer tot een toespraak. Zwaar overspannen keert Gram naar België terug.
‘Het (…) was deze omsingeling van sprekende dieren die me deed knarsetanden en zelfs snikken van onmacht.’ Aldus het slot van dit boek dat ik vanwege zijn eenvoudige structuur, beeldende taal, mooie personages en boeiend thema, aan het begin van dat jaar al het beste boek van 2007 vond.     

Bas Heijne in gesprek met twee jonge politici, Buitenhof 7 mei 2011


Aanleiding voor dit gesprek is de nieuwe essaybundel van Bas Heijne met de provocerende titel Moeten we van elkaar houden? waarin hij ingaat op de aantrekkingskracht van het populisme en het gebrek aan respons daarop van de middenpartijen.Aan tafel zitten, behalve gespreksleider Peter van Ingen, Paul Schenderling van het CDJA en Adriaan van Veldhuizen van de PvdA. Beide jongemannen zitten in de politiek omdat ze geïnteresseerd zijn in ideeën, resp. de christen - en de sociaal-democratische.


Heijne herhaalt nog eens dat het CDA geen verhaal heeft, hoezeer ze daar elke keer weer over beginnen.

Van Ingen noemt de kernpunten uit het boek van Heijne: het verlies aan identiteit en aan gemeenschapszin bij de bevolking, een gevoel van bedreigdheid en een zich afwenden van een samenleving waarin de boven kant graait en de onderkant gehuld gaat in burka’s.
Heijne legt uit dat het populisme in heel Europa in opmars is en dat er twee reacties op zijn: afschuw of een poging om de retoriek met feiten te bestrijden. 
 
Van Veldhuizen wil stijl en inhoud van elkaar onderscheiden. Wilders heeft een aansprekende vorm gevonden, maar mist inhoud. De middenpartijen hebben wel inhoud, maar missen de taal om die over te brengen.

Heijne zegt dat het dieper zit. Op emoties van mensen wordt met abstracties gereageerd. Men zou in gesprek moeten gaan over de betekenis van een hoofddoek en waarom die wordt gedragen.

Schenderling (CDJA) zegt dat vrijheid niet inhoudt dat je kan doen waar je zin in hebt. Het algemeen belang is daarmee vaak in strijdt. Hij wil weer een morele component in de samenleving.

Van Veldhuizen (PvdA) zegt dat vrijheid belangrijk is, omdat het volgens de sociaal-democratie de mogelijkheid biedt voor ontwikkeling.

‘Wat hebben we met elkaar te maken ?’ roept Heijne.

Van Veldhuizen vindt het te gemakkelijk om de politiek aansprakelijk te stellen voor de afnemende gemeenschapszin. De populisten zijn er goed in om verwarring te zaaien

Heijne antwoordt dat het niets uit haalt om mensen buiten te sluiten. Men moet de dialoog aangaan en niet in abstracties praten.

Volgens Schenderling kun je abstracties pas begrijpen als je ze doorleeft hebt. De verzorgingsstaat heeft de mensen passief gemaakt, het gemeenschapsdenken moet weer centraal komen te staan.

Volgens van Veldhuizen speelt ook de ontzuiling een rol.

Heijne signaleert een crisis in de middenpartijen, die een crisis is in het verhaal, dat gedragen moet worden door overtuigingen.

Van Ingen vraagt of een recent interview met Plasterk in NRC helpt, waarin hij de mensen wil vertellen wat goed voor hen is en hen wil verheffen.

Partijgenoot Van Veldhuizen zegt dat hij wat stijl betreft de plank misslaat, maar dat het wel goed zit met de verheffing. De sociaal-democratie is altijd op de staat gericht geweest en moet die verheffing nu anders zien te vertalen.

Heijne haalt een ander interview aan uit dezelfde NRC, waarin de loco-burgemeester van Amsterdam na het sluiten van islamitische scholen met de ouders ging praten om thuisonderwijs te voorkomen en te zorgen dat de kinderen naar school gingen. Betrokkenheid is volgens Heijne het sleutelwoord.  


Hierbij een recensie van het boek van Bas Heijne:



Mijn commentaar op het gesprek volgt in De kunst van de vrijheid

donderdag 5 mei 2011

The Arab spring and Europe, documentary Tegenlicht, 2th of May 2011


Foreign policy as a wasp’s nest.    

In this last broadcast of the season the Dutch documentary maker Chris Kijne from Tegenlicht asks some Europeans what Europe can do to help the Arab revolts to stabilize. 

Europe supported the dictators because of fear of the radical islam - as the Dutch prime-minister, the leader of the party for freedom and democracy (!) demonstrated in his first reaction on the revolt in Egypt. Before European intellectuals show the views, Farida Makar, an Egyptian activist who felt like a tourist on Tahrir square in February with all the tents, says that Egyptians don’t like the radical islam, people want to represent themselves and that the revolt was not about religion but about democracy. Another insider, the Tunesian cultural critic Mohamed Salah Omri, who was in Tunesia shortly before the revolt, was taken by surpise. He had no idea that the change would come so soon. He went back after the revolt and found out that the debate, that was earlier only in the universities, now was on the streets and in the papers. He says there is a lot of mistrust between various groups, but they all want general elections.

The British historian Timothy Garton Ash says that Europe’s reaction was faible: late, weak and divided, while it is important to strenghten civil society and therefore stimulate education in the Arab world. We know little of their culture, we cannot force their development and only hope that radical islam will not come to power. What we can do is show our enthousiam and support (and that was what the Dutch prime minister neglected to do!). He suggests a European foundation for democracy to help countries in their democratic development.

Chris Kijne speaks with a sigh about such an initiative. I think he fears that it doesn’t change anyhing in the near future.  

The Tunesian Omri thinks a lot can be achieved not by state, but by civilian itiatives.
The Turkish economist Sinan Ulgen says that Turkey can be an example for the Arab states because of their secular democratic state model since 1950. He invites students to study in Europe.

Makar says that people are reluctant to ask Europe for help, because of its historic ties with the dictators. The American historian Eugene Rogan says that people are very sensitive about being controlled.

The Belgian policy analist Rosa Balfour says contacts should be made from parliaments and ngo’s etc., to get more understanding. Eleven thousand refugees in Lampedusa was not much.
The Dutch prime minister said that it was the problem of Italy. Every country has to deal with their geografical situation.   

Kijne suggests that opening our markets would help a lot. Balfour agrees but Ulgen says that the French are niet willing to stop financing their farmers, because Sarkozy fears the Front National in the coming elections. So external reasons play an important role in the attitude of Europe. During the last week it was terrible to hear Western politicians say that they cannot help the Syrian protesters because of reasons of foreign policies. At the moment while Holland celebrates its liberation from the nazi’s, men in Syria are taken out of their houses and sent away to places we don’t know.    

Makar thinks that the new found pride will stop people from leaving Egypt and living abroad. She studied in Oxford an she says she is an example. If Europe had reacted earlier, she says, not so many people would have had a reason to leave the country. She is full of hope about the future.

Garton Ash is not positive. The Arab world is far away and there is not a neccesstiy for Europe to help, altough their economies are small enough to support them. He thinks that the Arab countries should unify. He expects a mess, because the majority of young people in Egypt has high expectations and will be disappointed in the end.

It was not an optimist conclusion, at the end of this televison season, but the tone was not so different from that during the symposium about the arab revolts in the beginning of April: see this blog on the 2th of April. All Arab countries are different and have their own (im)possibilities. In Holland we have a saying that a warned person, counts for two: maybe that is, next to a plea for more support in all kinds of ways, the best lesson from this broadcast.